Calvijn beziet de roomse biecht nog eens wat verder
[21] De priesters weten niet alles en ook niet of alles vergeven is, dus hun macht stelt heel weinig voor. Het kan niet de macht van Christus zijn. Calvijn ziet het binden en ontbinden in het spreken van de Kerk waarin ze zondaars straft en zondaars vergeving voorhoudt, dat is andere koek.
[22] De roomse biecht is gefundeerd in de persoon van de priester; alleen zondes die de priester weet kunnen vergeven worden en zitten zo vastgeknoopt aan een grondig onderzoek. Natuurlijk kan een priester ook twijfelen, maar hij kan zeker nooit alles weten, alle zondes, maar ook niet alle zwaartes van zonde. Het is beter om de zekerheid te ontlenen aan het Woord van God in plaats van en menselijk en falende priester.
[23] Reden genoeg voor Calvijn om de oorbiecht te verwerpen. Over de biecht bij de kerkelijke regering zal Calvijn later terugkomen. De priesters scheuren in stukken wat Christus voor ons als één geheel heeft gegeven, bekering en geloof.
[24]Als ze de biecht als door God gewild presenteren, bewijzen ze zichzelf als onkundige theologen. Het is een tirranieke menselijke wet met weinig goed resultaat.
[25] De derde plaats in de boetedoening is de genoegdoening, omdat het niet genoeg is om te onthouden van zonden, maar je moet bijdragen aan de gerechtigheid van God. Wat in strijd is met de term vergeving, dit moet vrijgevig zijn, een geschenk. Ook wordt de genoegdoening door de woorden 'om niet' onderuitgehaald. Christus is voor ons tot zonde gemaakt.
[26] Lombasrdus nuanceert het offer, de genoegdoening hierin wordt verminderd door onze zonden die we na onze doop bedrijven. Daarom is genoegdoening werkzaam naast het offer van Christus. Uiteraard gaat Calvijn hier niet in mee.
Morgen lezen we boek III.4.27 - III.4.31
Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten