donderdag 30 juli 2015

30-07; Boek III.20.31 - III.20.36

[31] Praten of zingen tijdens het bidden, het maakt niet uit, als het maar uit je hart komt en niet oppervlakkig over je lippen. Praten of zingen kunnen hulpmiddelen zijn om de gedachtes op God te richten. Vooral het hardop spreken is tijdens openbaar gebed het handigst zodat iedereen als het ware met één mond bidt.

[32] Zingen in de kerk is een heel oud gebruik, in de apostolische kerk zong men al in de kerk. Toch is het niet wijd verspreid gebruik geweest, het is pas ten tijde van Ambrosius van Milaan opgekomen, toen zijn kerk in tijden van vervolging lange nachtwaken hield. Augustinus was zich bewust van het gevaar dat mensen meer met de lippen en voor de oren zouden kunnen zingen in plaats van met het hart en voor God. Maar de gewoonte van Athanasius, zo vlak mogelijk voorlezen, was toch ook niet wat hij stichtelijker vond.

[33] Bidden moet dan ook in de volkstaal gebeuren zodat het tot opbouw van iedereen kan zijn. De roomsen(van die tijd) baden in het Latijn, soms zelfs zonder dat de priester er zelf iets van begreep. In 1 Kor. 14 wijst Paulus op dat de talen die sommige spreken niet alleen vanuit de geest moeten zijn, maar ook met het verstand, dus het gebed moet begrijpelijk zijn. God wil geen gebruik van lippen zonder het hart. In openbare en persoonlijke gebeden(alhoewel in persoonlijk gebed de lippen niet noodzakelijk zijn). Calvijn kent ook de ervaringen van heiligen tijdens het bidden dat mensen beginnen te hakkelen en de tong door sterke drang gaat spreken en mensen gebaren gaan maken. De gebaren die het meest nuttig zijn zijn het ontbloten van het hoofd en knielen. Zou dit het calvinistische equivalent zijn van het spreken in tongen?

[34] De manier van bidden is niet alleen belangrijk, maar ook de vorm. En de beste vorm is het Onze Vader. Daarin wordt de goedheid van de Vader geleerd en onze nood. Plato was een heiden maar wel een die het snapte dat als de gebeden van de mensen werden verhoord het niet al te best zou zijn. Plato kende een wijs gebed dat wel wat wegheeft van de 'Serenity Prayer' die wij vandaag kennen. Daarom boffen we met het Onze Vader omdat hierin wordt geleerd wat we mogen vragen en wat we niet hoeven te vragen.

[35] Calvijn verdeelt het Onze Vader in 6 beden, in tegenstelling tot Augustinus, want er zit een voegwoord hier en een exegetische eenheid daar. De eerste drie beden gaan over Gods eer en daar moeten we dan op gericht zijn en niet onze eer. De andere gaan over wat wij ter nutte van ons mogen vragen. Maar toch ligt in de heiliging van Gods naam onze eigen heiliging.

[36] 'Onze Vader die in de hemelen zijt'. Het Onze Vader kan alleen maar om Christus' wil gezegd worden. God laat Zich aanspreken als Vader en laat daarmee zien dat Hij te vertrouwen is en genegen is naar Zijn kinderen. God laat Zijn kinderen niet in de stek want Hij kan Zichzelf niet verloochenen. Ergens anders onze hulp zoeken is een verwijt, net zoals een zoon die zich bij een vreemde laat verzorgen een verwijt van armoede en wreedheid  is aan het adres van zijn vader.

Morgen lezen we boek III.20.37 - III.20.42

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 29 juli 2015

29-07; Boek III.20.28 - III.20.30

En wat later vandaag, ik kon pas later bij mijn vertrouwde De Niet vertaling. Terug naar de wat algemenere zaken van het gebed. Onder andere het verschil tussen persoonlijk en openbaar gebed(dat is gebed in de kerkelijke samenkomsten). En een oprecht gebed en dat van een Farizeeër.

[28] Bidden is danken en bidden tegelijkertijd. De grootste heilige moet nog steeds bidden voor alle verleidingen en vergebving bidden voor zijn nog steeds begane zondes. Ook wie goed om zich heen kijkt ziet genoeg stof om een heel leven vol te danken die de Heere hem geeft. Door de hele Bijbel heen zijn mensen te vinden die aansporen om Gods zegenende goedheid met een nieuw lied te bezingen. Als gelovigen God om iets smeken dan belijden ze hun eigen onwaardigheid maar verplichten zichzelf ook om God te loven en Zijn naam zullen verkondigen. Het is niet alleen een zaak van de tong, maar ook een zaak van het hart. Wie God dankt laat zijn hart ontvlammen in liefde voor God. Zo zijn de gebeden God ook behaaglijk. Als mensen in het gebed lopen te morren moeten we volgens Paulus ons gemoed zo beheersen dat we God al danken voordat we hebben gekregen wat we verlangen. We moeten Christus met onze lippen offeren omdat buiten Hem onze gebeden onrein zijn.

[29] Bovenstaande is vooral bedoeld om te volharden in voortdurend persoonlijk gebed. Openbare gebeden hebben hier ook mee te maken. Er mogen in tijden van nood wel wat meer openbare gebeden gedaan worden vindt Calvijn. Dit bidden is trouwens anders dan de omhaal van woorden waar Jezus ons voor waarschuwt(Matth. 6:7). Daar wordt gewaarschuwd om als Brugman te zwetsen alsof je een mens overtuigd. Een gebed mag ook geen publiekstrekker zijn(Matth. 6:5), het is een verlangen op de bodem van het hart dat wordt uitgestort voor God. En dan in de slaapkamer, met gesloten deur. Dan kan je beter concentreren als je je eigen hart onderzoekt. Jezus ging Zelf ook naar afgezonderde plaatsen. Het is niet de enige plaats waar je kan bidden, wel de handigste. Wie de openbare gebeden verlaat, kan volgens Calvijn niet weten wat een persoonlijk gebedsleven is. En een openbaar gebed zoeken baat niets als er geen persoonlijk gebed is. Niet dat openbare gebeden verwaarloost moet zijn, God noemde Zijn tempel een huis van gebed.

[30] Er moeten gebouwen zijn voor dit gebed waar de vromen zich kunnen verzamelen. Niet dat het gebouw dichter bij God is, of dat het extra waarde geeft aan het gebed, want de mensen zijn de ware tempels van God. God woont niet in tempels die door mensenhanden zijn gemaakt.

Morgen lezen we boek III.20.31 - III.20.36

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 28 juli 2015

28-07; Boek III.20.23 - III.20.27

Over het bidden, en dan voornamelijk tot andere wezens dan Jezus Christus.

[23] Er is een verschil tussen de gestorven heiligen en de engelen, de engelen zijn dienende geesten voor ons, wat hun taken zijn wordt omschreven in de Bijbel, maar deze worden nergens omschreven als taken voor de gestorven heiligen. Het is een taak die mensen de heiligen hebben toegerekend, maar God niet. Ook op basis van Jer. 15:5 is het niet mogelijk om voorbede van de heiligen te baseren, het gaat in die tekst dat God gaat oordelen, al zou Mozes voorbede doen. Iedere heilige heeft voor het volk gebeden toen hij leefde.

[24] De tegenstanders werpen tegen dat na hun vrome en gelovig leven de liefde voor medegelovigen toch niet opeens kan ophouden. Maar Calvijn denkt dat hun liefde voor het Koninkrijk der Hemelen groter is en daarin ook de liefde voor de gemeenschap van Christus Lichaam. In zulke zin bidden ze voor ons, maar niet dat ze zich bemoeien met onze aardse zorgen. Het gebod om voor elkaar te bidden geldt voor de levenden op aarde. Ook is het onwaarschijnlijk dat gestorven heiligen nieuwe vermogens krijgen om naar ons te luisteren.

[25] Andere tegenwerpingen die Calvijn langsgaat, het aanroepen van de namen Abraham, Izaäk door Jakob(Gen. 48:16). Dit is niet het aanroepen voor hulp, maar voor het nageslacht om God aan te roepen omwille de belofte aan hen. Het is meer een andere naam roepen, zoals vrouwen onder de naam van hun man worden aangeduid(Jes. 4:1). Het is het herinneren van God aan Zijn verbond, niet het aanroepen van de doden. Zo is ook David een schakel in het verbond, niet een naam om aan te roepen naast die van Jezus.

[26] Mensen draaien Ps. 22:5 om door te zeggen dat de mensen verhoord worden omdat ze verhoord zijn. Wie naar Jacobus (5:17) luistert merkt dat Elia net als ons een mens was en wij dus ook zo kunnen volharden in gebed. God geeft verhoring zodat we Hem vaker en vaster vertrouwen in gebed.

[27] Als het gebed zich van de Bijbel afwendt, is het geen gebed meer zoals God dat aangewezen heeft. Christenen mogen voor elkaar bidden in de naam van de enige Middelaar Jezus Christus. Dit doet niks af aan Zijn ambt als Voorbiddder. We lezen in de Bijbel nergens dat dit wordt betrokken op de doden of dat de doden een taak als voorbidder krijgen. We moeten bidden uit geloof en geloof is uit het horen van Gods Woord, waar niks wijst op voorbede.

Morgen lezen we boek III.20.28 - III.20.30

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 27 juli 2015

27-07; Boek III.20.18 - III.20.22

De dertigste week van Lectio Calvini. Deze week maak ik wegens omstandigheden gebruik van de Sizoo vertaling, kijken of dat heel veel uit maakt. De Niet heeft wel veel meer voetnoten! En tussenkopjes. Sizoo heeft wel veel minder voorgekauwd voor de hongerige lezer.

Over de Middelaar van het gebed[18]. Zelfs de hogepriester in de tabernakel met de namen van Israël op de edelstenen liet iets schaduwachtigs zien van een Middelaar van het gebed. Zo draagt Christus ons voor het aangezicht van God om in onze plaats te bidden, Hij is onze Middelaar in het gebed als wij in Zijn naam bidden. Ook dat het bloed reiniging bracht en het offer kracht gaf aan het gebed. Daarom geeft Christus op een gegeven moment Zijn naam aan om in te bidden(Joh. 16).

[19]De Kerk drukt haar eenheid uit als de gelovigen voor elkaar bidden. Zo wijzen ze elkaar vanuit de liefde op hun Hoofd Jezus Christus. Het is niet dat iedereen nu voor zichzelf bidt, maar dat we ok voor elkaar mogen bidden, als het gebed zich maar richt tot Jezus.

[20] De heiligen zijn niet de bemiddelaars van voorbede, na Christus als bemiddelaar van de verlossing. Dat is 'louter beuzelpraat'. De Bijbel laat duidelijk zien dat Christus de Voorspraak bij God de Vader is. Dit vond Augustinus ook al. Gelovigen mogen voor elkaar bidden, dat is goed, Bijbels en geeft eenheid, maar alleen in de naam van Christus. Christus blijft dankzij Zijn offer voorbede voor Zijn Kerk doen tot de voleinding van de wereld.

[21] We moeten dan ook niet denken dat de heiligen die gestorven zijn naar het vlees een andere weg tot God hebben als ze bidden. Het is gek om via de heiligen een weg naar de Vader te zoeken, wat wel is gebeurd onder het pausdom. De verdiensten van de heiligen worden God opgedrongen en in hun naam wordt gebeden. De reden dat mensen dit doen is niet een reden ui de Bijbel, maar omdat ze bang zijn, misschien dat Christus' offer tekort schiet of te streng is. Maar daardoor ontnemen ze Jezus van de titel Middelaar en daarmee verwerpen ze de goedheid van de Vader die ons gegeven is. Ook Ambrosius wijst op Christus als enige voorspraak. Wat ik wel bijzonder vindt, Ambrosius is vanuit de werken van Augustinus wel te zien als iemand die begon de graven van de martelaren en de activiteiten daar naar de kerk toe te halen. In ieder geval meldt Calvijn dat er in de litanieën, hymnen en prozagebeden voor de doden Christus daarin niet genoemd wordt.

[22] Dit bijgeloof is ontspoort en zo heeft iedere heilige zijn eigen ambt gekregen. Er waren op een gegeven moment zoveel heiligen als mensen en iedere heilige kreeg de zaligheid van een persoon toegewezen om deze te beschermen. Het is ontspoort. Op het concilie te Carthago is verboden dat aan het altaar rechtstreeks gebeden werd tot de heiligen. Dat het later wel een gewoonte is geworden zou door geldlustige priesters zij gebeurd.

Morgen lezen we boek III.20.23 - III.20.27

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 24 juli 2015

24-07; Boek III.20.15 - III.20.17

[15] Er is een probleem met het bovenstaande. In de Bijbel staan ook verhalen van mensen die niet met bovenstaande houding gebeden hebben, maar toch verhoord worden dor God. Jotham en Simson bijvoorbeeld. Calvijn ziet ze als de uitzondering die de regel bevestigd. En enkele mensen hebben bijzondere krachten van God gekregen in hun situatie. Ook de gebeden die niet per se welgevallig zijn willigt God soms in. Om Zichzelf als barmhartiger te plaatsen dat Hij soms zelfs ongelovigen verhoort en om Zijn dienaren nog meer tot gebed aan te zetten. Abraham, Samuel en Jeremia hebben gebeden voor mensen terwijl God dat expliciet dat had afgekeurd. Maar ze hadden de algemene regel in gedacht dat je barmhartig moest zijn voor hen die het niet verdienen. Niet direct hoeven we di na te volgen, vanuit Ps. 7 is op te maken dat ze baden op bijzondere ingeving.

[16] Het is ook niet zo dat God een gebed niet verhoort als het niet volgens de vier regels die Calvijn heeft gegeven is gebracht. We moeten eerbied en ingetogenheid in stand houden in het gebed net als zuiver aanbidden. Maar wie kan dat ooit volkomen doen? David laat soms ook zijn beheersing varen in zijn gebeden. God vergeeft die tekortkomingen, as de heiligen die ze bidden maar zuchten en zichzelf straffen als ze weer tot hun zinnen komen. Mensen dwalen ook af in gebeden en dat moet ook vergeven worden. Dat is van nature eigen aan de mens, daarom is er ok de ceremonie van bidden met opgeheven handen, zoals dat in Calvijns tijd ook nog gebeurde. Vandaag de dag bij ons niet of minder denk ik. Ook in de gebeden van heiligen lijkt soms iets van ongeloof door te schemeren. Vooral als God het geloof van de bidder heeft proberen uit te blussen door de omstandigheden(zoals in Klaagliederen). De heiligen moeten zich inspannen om tot een volmaakte regel van het gebed te komen. Gelovigen mogen dus niet achterover leunen, maar moeten blijven inspannen voor het gebed.

[17] Jezus is de waarborg dat de Vader ons niets zal weigeren. God de Vader is vol van verschrikking voor de mens als Christus niet tussenbeide komt. We hebben ook een expliciete opdracht om te bidden in Jezus' naam en we zullen verhoord worden. Een andere naam gaat tegen Gods geboden in.

Volgende week lezen we Boek III.20.18 - III.20.22

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 23 juli 2015

23-07; Boek III.20.11 - III.20.14

Calvijn geeft ons wat Bijbelse regels voor het gebed. De vierde en laatste regel is dus[11] dat we volop bezield moeten zijn door de hoop op verhoring. Boetvaardigheid en geloof zijn, ook in het gebed, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vertrouwen op God is niet iets wat de geest van de mens vrij maakt van alle angst, maar juist een respons op een prikkel om tot God de toevlucht te nemen. Bidden komt voor uit het geloof en staat tegenover twijfel, een goed gebed is er dus een uit geloof.

[12] Er zijn mensen die deze zekerheid een dwaasheid vinden, maar ze hebben zelf de juste praktijk niet van het gebed. Als je die wel hebt kan je er niet omheen dat God niet kan aanroepen zonder overtuigd te zijn van Gods welwillendheid. De heiligen en apostel Paulus leren ons in vertrouwen te bidden. Het is geen ondermijning van het geloof door het geloof te verbinden aan de kennis van onze ellende, armoede en onreinheid. Het gebed is juist ingesteld om deze zaken bij God te brengen.

[13] God laat zien emt het gebod te bidden dat wij eigenzinnig zijn als we niet bidden, desondanks we ook de belofte op verhoring hebben. God heeft recht op ons gebed en eist dus waar Hij aanspraak op mag maken, er is geen reden voor ons om niet te bidden. God verhoort gebeden is een extra aansporing.

[14] Het zijn allemaal mooie beloften, God lokt ons en het is ondankbaarheid als we twijfelen om eraan gehoor te geven. Veel Bijbelteksten die Calvijn aanhaalt laten het zien: we krijgen de vrucht van Gods belofte als we zonder aarzeling of vrees bidden en steunen op het Woord van God. Als we dit niet deden zou de majesteit van God ons afschrikken. Er is niemand te bedenken die een uitzondering op Gods belofte zou kunnen zijn, er is geen enkele aanleiding om niet te bidden. Dat vinden we ook terug in de Bijbel. Het is juist een daad van gehoorzaamheid wanneer mensen onbeschroomd samen met ontzag, eerbied en vrees, bidt.

Morgen lezen we boek III.20.15 - III.20.17

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 22 juli 2015

22-06; Boek III.20.6 - III.20.10

[6] Tweede regel bij het is dat we vanuit een werkelijk gevoeld onvermogen van onze kant met vurig verlangen bidden om te krijgen wat we bidden. Calvijn ageert tegen mensen die een formuliergebed afdraaien zonder werkelijk te menen wat de woorden uitdrukken. Bidden is meer dan wat woorden mompelen om een aantal gebeden in een stuk tijd af te ronden. Als je bidt om de heiliging van Gods naam moet men hongeren en dorsten naar die heiliging.

[7] Maar de noodzaak om te bidden is niet altijd even sterk ervaren bij mensen, wat Calvijn erkent, maar mensen zijn van nature lui en moeten dus door omstandigheden geprikkeld worden tot gebed. Het is wel waar dat nood inderdaad leert bidden en in moeilijke omstandigheden de toegang tot God ruimer openstaat. Maar mensen moeten altijd bidden(Ef. 6:18), of we nu veel of weinig hebben. Ook als we beseffen welk gevaar we altijd lopen(nagaan wat er allemaal mis kan gaan met een mens op een dag) wordt duidelijk dat er geen moment is waarop we niet hoeven te bidden. Een mens is beladen met zonden en verzoekingen zijn er iedere dag. Het altijd bidden van de Bijbel veroordeelt onze traagheid. God laat Zich vinden door wie met heel zijn hart zoekt. Het echte bidden vereist dus boetvaardigheid en God oprecht dienen, alleen dan is een gebed de naam gebed waardig.

[8] Derde regel is om alle roem in zichzelf te laten varen en zichzelf te verloochenen. Dat is dezelfde ootmoedige houding van Daniël, David, Jesaja en Jeremia. Dit wordt zelfs beaamt door in het Deuterocanonieke boek Baruch.

[9] Het beginpunt moet een bede om vergeving, een belijdenis van schuld zijn. Dit is de sleutel tot een gebed. Dan niet alleen het lijstje van de zonden die we hebben gedaan vanaf het vorige gebed, maar ook de zonde van het verleden die we al vergeten zouden kunnen zijn. Dat doet David ook i Ps. 51:7. Naarmate het oordeel groter is gemaakt door de bidder laat God Zich makkelijker verbidden. Alle heiligen uit de Bijbel laten zien dat ze de moed om te bidden putten uit de ontferming van en verzoening met God. Naast verlichting van straf bidden ze vaak om vergeving van zonden om te voorkomen dat ze zieken zijn die van bijverschijnselen verlost willen worden. Dit is dus noodzakelijk zodat ieder gebed gegrond wordt in de genadige ontferming van God.

[10] Maar er zijn gebeden waarin de heiligen de ondersteuning in eigen gerechtigheid lijken te verzoeken(Ps. 86.2; 2 Kon. 20:3). Calvijn zegt dat ze hiermee betuigen dat ze wedergeboren zijn aan wie God genadig zal zijn. God verhoort niet naar verdiensten, maar wil het vertrouwen sterken van mensen die bij zichzelf een onbedrogen oprechtheid en onschuld zien, zoals het bij alle gelovigen moet zijn. God verhoort geen zondaren, dat zijn mensen die zonder verlangen naar gerechtigheid in slaap verzonken zijn. Niemand kan God aanroepen als het ook niet naar vroomheid streeft. Ook komen we dit soort gebeden alleen tegen als mensen zichzelf vergelijken met hun vijanden.

Morgen lezen we boek III.20.11 - III.20.14

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 21 juli 2015

21-07; Boek III.20.1 - III.20.5

Nieuw hoofdstuk over het gebed. Laten we kijken wat we over het bidden van Calvijn kunnen leren.

[1] De mens heeft dus geen middelen tot zijn heil en hij krijgt de openbaring dat hij zijn geloof moet richten op Christus. Deze kennis is niet door syllogismen te ontwaren(het woord verborgen filosofie moet denk ik wel een bekende term zijn, misschien van een filosoof/theoloog, jammer dat er geen voetnoot bij staat!). Dit bovenstaande gezegd hebbende, is het onze taak om slechts in Christus te zoeken en te vragen in onze gebeden wat er te vinden is. Het ware geloof kan dan ook niet zonder het aanroepen van God. Dit is allemaal eerder genoemd, maar nu gaat Calvijn er wat dieper op in.

[2] Bidden is een soort communicatie tussen mensen en God waardoor de mensen toegang hebben tot de schatten bij de Vader en Hem kunnen aanspreken op Zijn beloften. Bidden is nuttig en goed, woorden schieten Calvijn te kort om dit te zeggen. Bidden geeft kalmte en rust in het geweten, het geeft ons de geruststelling dat al het kwaad dat ons treft gezien is door God en overtuigd ons dat God het beste met ons wil en het beste voor ons kan zorgen.

[3] Natuurlijk weet God ons, maar desondanks vermoeien we God niet met ons gebed, gebed is namelijk niet voor God, maar voor ons ingesteld. Het is van onze kant de billijke erkenning van afhankelijk van God. Ook de vaderen in het OT getuigden van Gods wel daden en begonnen meer en meer te bidden daarom. Bidden helpt een geloof vitaal te houden het hart te laten opvlammen in oprecht geloof, te verlangen naar Hem en hem te dienen door ons te oefenen om Hem in alle noden te zoeken. Ook leren we de juiste verlangens te hebben en voor God te brengen. Je ontdekt wat er in je hart leeft als je deze uitstort voor God. Door bidden worden we ook zelf overtuigt naar de mate van onze zwakheid dat God verhoort en zegent. Dat God soms doet alsof Hij slaapt is om ons te oefenen, anders zouden we hierin traag en lui worden. God zorgt wel in Zijn voorzienigheid voor ons, maar niet zo dat het ons zorgeloos en zonder gebed laat zijn.

[4] Voor het gebed is wel een geestesgesteldheid nodig, net zoals je in een gesprek de juiste concentratie en bewustwording nodig hebt(niks esoterisch, gewoon opletten en betrokken zijn). Dit bereiken we door aardse beslommeringen achter ons te laten die ons van God afleiden. Dit betekent niet je aardse nood negeren, maar in gebed brengen als dat er is in zuivere aandachtige focus op God. Ook moet de mens boven zichzelf proberen uit te stijgen, de zuiverheid die past bij God.

[5] Er wordt wat langer bij stilgestaan. De aandacht; het is dus oefenen in concentratie, je gedachten alle kanten op laten slingeren is onbeleefd tegenover de vriendelijkheid van God die in Zijn goedheid ons Zijn oor gunt. We zijn niet bezig te praten met een normaal mens. Wie onder de indruk is van Gods majesteit en zich losmaakt van aardse beslommeringen omgord zich met een deugdelijk gebrek. Ook het opheffen van de handen laat zien dat we onze zinnen op de hemel moeten richten. God is goed om tot Zich te laten bidden, daarom moeten we het gebed zwaarder laten wegen dan al het andere en ons verontschuldigen als dit niet lukt.
Desondanks we ons hart voor Hem moeten uitstorten betekent dit niet dat God de teugels vrijgeeft aan dwaze en verkeerde verlangens of dat Hij zich schikt naar het oordeel van Zijn dienaren. Maar God geeft de Geest om ons te leren bidden en onze verlangens te leiden. De onuitsprekelijke verlangens zijn de zaken waarvoor de mens ontoereikend is en de Geest te hulp schiet. Dit moet ons niet lui maken, maar ons een afkeer laten krijgen over de luiheid en zorgeloosheid en om deze ondersteuning te bidden.

 Morgen lezen we boek III.20.6 - III.20.10

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com


maandag 20 juli 2015

20-07; Boek III.19.13 - III.19.16

Week 29 van Lectio Calvini.

[13] Geen ergernis geven geldt uiteraard alleen voor middelmatige zaken. De volgorde is dus, eerst de zuiverheid van het geloof, daarna de liefde tot de naaste en daarna pas de christelijke vrijheid. Er zijn mensen die verkeerde zaken die absoluut niet middelmatige zijn blijven doen om geen ergernis te geven, of om gelovigen met melk te voeden. Het schijnt iets met de roomse mis te maken te hebben, er wordt in de voetnoot verwezen naar veel brieven van Calvijn, misschien gaat het om priesters die Calvijn wel volgen, maar om geen ergernis te geven priester in de roomse kerk blijven. Maar dat moet ik dan verifiëren in de brieven die ik eerst zou moeten opsnorren(voor de liefhebber, hier staan er wat; http://www.theologienet.nl/theologieindex.html#CALVIJN )

[14] Het geweten hoeft dus in vrijheid te gehoorzamen aan Christus, die de vrijheid voor het geweten verworven heeft. Een mens is dus vrij van menselijke inzettingen. Je onderwerpen aan menselijke wetten is Christus' dood nutteloos maken(Gal. 5:1,4) Maar zeggen dat een mens niet gebonden is aan menselijke inzettingen is een knuppel in het hoenderhok gooien. Er kan meer over gezegd worden, vindt Calvijn ook, want onruststokers en lasteraars komen direct in opstand.

[15] Hier ontvouwt Calvijn een twee rijken leer. Een mens is onderwerp van twee regeringen, de eerste van geestelijke zake, de tweede van tijdelijke zaken. De eerste is het geloof, de tweede over zaken van het tegenwoordige leven, de regels hier zijn regels die zorgen dat mensen zorgen voor voedsel en kleding, maar ook wetten die mensen laten leven te midden van andere mensen in eerbaarheid, heiligheid en matigheid. Als we dit onderscheid hanteren betekent niet dat alles op zijn kop wordt gezet als het gaat over menselijke inzettingen, dit gaat namelijk alleen in het geestelijke rijk, niet in het tijdelijke rijk. Wat Evangelie is, moet Evangelie blijven en niet tot iets tijdelijks of zaak van de burgerlijke regering worden gemaakt(dit wordt verder uitgewerkt in boek IV). Desondanks is het wel zo dat we in allebei de werelden weet moeten hebben van Gods oordeel, maar niet dat we onze gewetens moeten laten binden door politieke wetten.

[16] Een goed geweten is een innerlijke oprechtheid. Het is een oprecht en levend verlangen om God te dienen en oprecht te streven naar een vroom en heilig leven. De Wet bindt het geweten wel, zonder dat er rekening wordt gehouden met of we de Wet kunne houden of niet. In middelmatige zaken zijn onze gewetens vrij om te onthouden of niet om ergernis te voorkomen.


Morgen lezen we boek III.20.1 - III.20.5

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

zaterdag 18 juli 2015

17-07; Boek III.19.8 - III.19.12

[8]Met het woord van Paulus in Rom. 14:14 laat Calvijn zien dat het geweten uiteindelijk het laatste woord heeft in de christelijke vrijheid. Het gaat erom dat je in de middelmatige uitwendige zaken dat wat je doet, voor Gods aangezicht kunt verantwoorden. God heeft goederen gegeven, dus mogen we Hem ervoor danken. Ook ceremoniële handelingen hoeven ons geweten niet te beangstigen, als we het maar tot stichting gebruiken.

[9] De christelijke vrijheid is een geestelijke vrijheid en zeker geen smoes om je eigen begeertes te volgen of om geen rekening te hoeven houden met zwakke broeders. Er zijn mensen die hun rijkdom goedpraten met dat geld uiteindelijk maar een middelmatige zaak, daarom valt het onder de christelijke vrijheid. Calvijn is het daarmee wel eens, maar als je zwelgt in bezit en rijkdom, ermee loopt te patsen en steeds meer en nieuwer wilt worden je bezittingen bezoedelt en worden zondig. Het staat ver van het wettig gebruik van Gods gaven af. Zonder matigheid of soberheid is alles al snel zondig. Iedereen moet tevreden zijn met wat-ie heeft in het besef dat God voedt om te leven.

[10] Er zijn ook weer mensen die de christelijke vrijheid niet scherp toepassen. Ze denken dat de christelijke vrijheid alleen lijkt te bestaan als andere mensen het zien. Calvijn heeft het over vlees eten op vrijdag, een katholieke vastendag. Sommige mensen gaan dan juist vlees eten, demonstratief. Maar de christelijke vrijheid bestaat voor God en niet voor mensen. Vrijheid is zowel in dingen wel doen, als in dingen niet doen. De grote fout erin is dat de broeders ook geërgerd worden, God heeft ons zwakke broeders gegeven om voor te zorgen.

[11] Calvijn geeft een korte uitwerking van ergernis. Er zijn er twee, ergernis die je geeft, waarbij de schuld voor de veroorzaakte ergernis ligt bij de handelend persoon. En ergernis die ontvangen wordt, buiten de schuld van de persoon die iets doet om, maar door de schuld van een bijstander. Bij de eerste soort gaat het volgens de Bijbel om geen ergernis te geven aan de zwakken in het geloof. We moeten dan niet onszelf behagen, maar de ander steunen en stichten. Bij de tweede ergernis, die vooral bij Farizeeërs voorkomt, moeten we ons er niet zoveel van aantrekken.

[12] Het is wel handig om een juist onderscheid te hanteren tussen zwakken en Farizeeërs. De regel die Calvijn geeft om de christelijke vrijheid te hanteren is dat we gebruik moeten maken van de christelijke vrijheid als het de naaste sticht, maar niet als het niet in die zin het belang van de naaste dient. Uiteindelijk is de christen een vrij man in uitwendige zaken om beter de plichten van de naastenliefde te kunnen vervullen. Dat is ook het verschil tussen de besnijdenissen van Timotheüs en Titus(die dus uiteindelijk niet werd besneden omdat het zeurende Farizeeërs waren).

Volgende week lezen we boek III.19.13 - III.19.16

Les deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 16 juli 2015

16-07; Boek III.19.1 - III.19.7

De titel van het nieuwe hoofdstuk, de Christelijke Vrijheid, belooft veel goeds! Uiteindelijk gaat het christendom om vrijheid in de ultieme zin van het woord.

[1] Een juist begrip van vrijheid neemt alle aarzeling om te handelen weg. Tich is erover spreken niet al te makkelijk, de discussie haalt het slechtste naar boven in de mensen die christelijke vrijheid gebruiken als smoesje om hun slechte leven achter te verbergen. Het is toch de moeite waard om erover na  te denken, in de christelijke vrijheid is Christus te kennen, net als de waarheid en de innerlijke vrede.

[2] De vrijheid bestaat uit drie onderdelen. De eerste is dat de christen de Wet loslaat en erboven staat. De Wet speelt dan wel geen rol, maar heeft nog wel betekenis om aan te sporen tot een heilig leven. Maar vrije christenen zoeken voor de rechterstoel van God hun gerechtigheid in Christus en niet in werken van de Wet.

[3] Dit is ook de spil van de brief aan de Galaten. Het gaat daar niet, zoals Cochlaeus uitlegt, om een bevrijding van de ceremonieën. De hele kwestie kon opgelost worden in zaken van hogere orden dan de ceremonieën. Ceremonies waren schaduwen van Christus die verkondigd werden door valse leraren('huurlingen'). De Galaten hoeven geen nieuwe godsdienstige verplichting aan te nemen.

[4] Tweede onderdeel is dat de wil nu uit zichzelf de wil van God gehoorzaamt, zonder daartoe gedwongen te worden door de Wet. De Wet eist volmaaktheid van daden en liefde, wat geen mens kan opbrengen, daarvan moet de mens verlost worden. Want het is ook niet zo dat er iets goeds in zit dat God wel aanvaard.

[5] Wie meet met de Wet wordt geoordeeld door de Wet. De harde eis van de Wet maakt ons tot angstige en onzekere slaven, de vaderlijke zachtmoedigheid van God maakt ons tot Zijn kinderen waarin we blij kunnen antwoorden en onze onvolkomen bewijzen van gehoorzaamheid door genade aan God kunnen opdragen. Dit kan alleen vanuit vertrouwen op God.

[6] Dat is ook de toon van de brief aan de Hebreeën, waarin de goede werken van de patriarchen uit het OT die uit geloof zijn gedaan. De brief spoort aan om jezelf als wapen van gerechtigheid van God te hanteren. De schrijver troost en spoort aan met de gedachte dat de christenen niet meer dor de Wet geoordeeld worden. Dit is een aansporing om het goede te doen, niet om te blijven zondigen.

[7] Het derde en laatste aspect is de vrijheid in het gebruik van middelmatige dingen, de adiaphoroi. De onbelangrijke zaken, waar veel mensen het belang ook niet van zien om over te discussiëren. Maar ze zijn belangrijk in die zin dat ze een geweten verschrikkelijk kunnen strikken. Bij alles wat een mens doet of aanraakt moet hij zich afvragen of het wel mag, toegestaan is, er niet iets bestaat wat beter is. Zulke mensen lopen kans gekweld te worden door hun geweten.


Morgen lezen we boek III.19.8 - III.19.12

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 15 juli 2015

15-07; Boek III.18.6 - III.18.10

En weer verder. [6] Het vergaderen van schatten in de hemel. De goede werken worden vergeleken met rijkdommen die we kunnen genieten in het geluk van het eeuwige leven. Dit is te vergelijken met mensen die gaan emigreren, die sturen hun spullen ook vast naar het buitenland naar hun nieuwe adres alvorens ze zelf gaan reizen. En dit doen mensen door middel van geven aan de armen.

[7] Er zijn ook een paar teksten waarin het lijden omwille God op een verdienste lijkt te komen(2 Thess. 1:5; Hebr. 6:10). De eerste tekst gaat over de gelijkvoormigheid aan Christus door verheerlijkt te zijn ná het lijden. De littekenen van de Here zijn kentekenen van Gods kinderen. De tekst uit Hebreeën gaat meer over de waarheid van Gods belofte dan om de billijkheid van de betaling van schuld.

[8] Er is ook een groepje teksten met de liefde als thema, 1 Kor. 13:2; 1 Kor. 13:13; Kol. 3:14;. Tegenstanders zeggen daarom dat de mens door liefde gerechtvaardigd word. Maar de eerste tekst gaat niet over het ware geloof en de tweede tekst gaat over de vruchtbaarheid van de deugden, niet over de verdienstelijkheid. De tegenstanders willen van de liefde een verdienste maken en zo langs Christus die de spil van de gerechtigheid is. Calvijns interpretatie van het stukje heeft te maken met dat er een paar keer het woord geloof staat in bredere en smallere betekenis. De derde tekst zou volgens de tegenstanders af te leiden zijn dat als de band van de liefde volmaakt is, deze het ook is van de gerechtigheid, want dat is niet anders dan de gerechtigheid. Maar daar gaat volgens Calvijn de tekst niet over, en dan nog, wie heeft dan die liefde volkomen verwerkelijkt?

[9] Calvijn besluit met een algemene opmerking van een tekst die door alle tegenstanders van de universiteit van Sorbonne wordt geliefd. De rijke jongeling van Matt. 19. Een sluitend argument omdat Jezus zegt dat de geboden het eeuwige leven verdienen. MAar uit de context blijkt dat Jezus Zich aanpast aan de vragensteller.  Terecht wordt deze op de Wet als spiegel van de gerechtigheid gewezen. Maar pas bij het verschil tussen de volmaakte gerechtigheid en het eigen leven is de noodzaak van Christus zichtbaar. De man leert nu iets over zichzelf.

[10] Er zijn nog wat slimmigheden waar Calvijn niet op in wil gaan, te vermoeiend voor de beste man. Toch is er een schijnbaar redelijk argument waar hij niet aan voorbij wil gaan. Er zijn mensen die één maatstaf voor zonde en goede werken lijken te hanteren. Iedere zonde op zich is een ongerechtigheid, maar ieder goed werk is een gerechtigheid op zich. Ze gaan hier voorbij aan het feit dat de volmaaktheid zit in de voortdurende onderhouding van de Wet, niet een enkel werk. En dat aan één gebodsovertreding de hele Wet overtreden wordt.


Morgen lezen we boek III.19.1 - II.19.7

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 14 juli 2015

14-07; Boek III.18.1 - III.18.5

Uit de massa's van misverstanden en tegenwerpingen kiest Calvijn een paar nieuwe om te weerleggen als het gaat om de rechtvaardiging door geloof en niet door werken.

[1] Nu de teksten die beloning op werken noemen(2 Kor. 5:10; Rom. 2:6vv; Joh. 5:29; Matt. 25:34) of het eeuwige leven als beloning voor werken noemen(Spr. 12:14; Spr. 13:13; Matt. 5:12; Luk. 6:23;  1 Kor. 3:8). Dat God vergeldt naar werken is als volgt uit te leggen, de rekst(Rom. 2:5) is geen opsomming van dingen die elkaar opsommen, maar zaken die God geeft, Hij opent de weg voor goede werken, die beloond zullen worden. Zo werken mensen hun eigen zaligheid(Fil.2:12), waar 'werken' niet tegenover 'genade' staat, maar de zaak waarop men zich richt.

[2] Denken in werken is ook wel gek als de Bijbel vaak spreekt over  het koninkrijk der hemelen als een erfenis voor kinderen, niet een loon voor slaven. Christus zelf noemt het koninkrijk een zaak van beërven, naast het vergelden van loon en Paulus roept slaven op om het koninkrijk te beërven(Kol. 3:24). Het voorbeeld van de Izaäk-offerende Abraham laat zien waarom de Bijbel dan alsnog over werken spreekt; voor de geboorte van Izaäk kreeg Abraham de belofte van nageslacht. Toen hij bijna Izaäk had geofferd kreeg hij opnieuw de belofte die God al gegeven had als beloning voor zijn gehoorzaamheid. God beloont voordat de mensen er zelfs maar aan denken, aangezien God barmhartigheid is.

[3] Dat is geen flauwigheid, God wil ons zo door goede werken oefenen om ons te richten op de vervulling van Zijn beloftes en het genieten van Zijn beloftes. God heeft laten zien in een vergelijking van de wijngaardbezitter die alle werklui van over de hele dag hetzelfde loon geeft dat de beloning niet afhankelijk is van menselijk werken(Matt. 20). DIt wordt bevestigd door een werk van (Pseudo-)Ambrosius. Verder moet gezegd worden dat in de teksten het loon van het eeuwig leven niet de eeuwige gemeenschap met God in Christus is, maar het geluk van het eeuwig leven. De aanneming tot kinderen is uit genade en geschiedt bij de opstanding.

[4] De beloning is niet als een verkooppraatje gegeven om ons warm te maken, maar is vanwege onze zwakheid gegeven en houdt ons klein en nederig. God zorgt ervoor dat mensen wanhopen als ze kijken naar de dingen van deze wereld, dat is de oefening in het zelf verloochenen en het loochenen van de wereld. God leert ons om hoger te kijken om een gelukzaligheid die niet in de wereld te vinden is bij Hem te vinden. Dit is de vergelding die een vergoeding is voor de verdrukking, het loon is dat al het slechte wat christenen meemaken in een veel groter goed wordt veranderd. Scholastici zien dit doel niet en leggen daarom een verband tussen verdienste en beloning.

[5] Aan de kroon die God als een rechtvaardige rechter geeft(2 Tim. 4:8) moet toch eerst de genade als barmhartige Vader gegeven zijn. De waarde van goede werken is afhankelijk van dat ze in God in vergeven worden aanvaard, net als Augustinus zegt.
Morgen lezen we boek III.18.6 - III.18.10

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 13 juli 2015

13-07; Boek III.17.11 - III.17.15

De 28ste week van Lectio Calvini.

 [11] De tegenstanders van Calvijn zeggen dat hij zijn handen vol moet hebben met het Bijbelboek Jakobus. Het gaatg om de tegenspraak tussen rechtvaardiging, niet alleen door geloof(Jak. 2:21ec) en rechtvaardiging door geloof alleen(Rom. 4:3). Hoe zijn deze teksten overeen te stemmen. Jakobus schrijft tegen mensen die zonder de kenmerkende werken voor gelovige, zichzelf toch nog lieten voorstaan op hun geloof. Uit de tekst blijkt dat Jakobus het onterechte zelfvertrouwen van die mensen ook 'geloof' noemt, iets wat er op lijkt maar het niet is. Het is het geloof dat God bestaat, niet meer dan dat. Het geloof rechtvaardigt niet omdat het kennis over het bestaan van God brengt, maar omdat het doet rusten in de zekerheid van Gods ontferming.

[12] Bij Jakobus blijkt uit het schrijven dat rechtvaardigen een andere betekenis heeft dan bij Paulus. Bij Jakobus is Abraham pas gerechtvaardigd door het offeren van Izaäk. Maar Genesis vertelt dat Abraham al lang daarvoor gerechtvaardigd is, er moet dus een andere betekenis aan het woord zitten dan bij Paulus Jakobus bedoelt hier. Jakobus gebruikt rechtvaardigheid hier dan ook om rechtvaardigheid te bewijzen door middel van gehoorzaamheid en goede werken.

[13] Ook halen de tegenstanders Rom. 2:13 aan. Hier gaat het om de Joden wakker te schudden die een grote kennis had van de Wet, maar de Wet niet deden. Het doel van het stukje is om te laten zien dat iedereen tekort geschoten is in het doen van de Wet, Joden en heidenen samen. Het is niet de bedoeling om te laten zien dat mensen door de Wet gerechtvaardigd worden.

[14] Ook worden er door sommige teksten aangehaald, voornamelijk uit de Psalmen, waarin mensen hun gerechtigheid bij God in herinnering roepen(bijv. Ps. 7:9). De teksten zijn vaak beter te verklaren als je let in welke context of samenhang ze staan, het gaat ook om de teksten eromheen. Dan blijkt dat in de eerste plaats het om een bijzondere omstandigheid wanneer zoiets wordt gezegd, en niet aan de maatstaf van Gods volmaaktheid, maar in vergelijking met de verdorvenheden van andere mensen. Als het gaat om rechtvaardigheid, wordt dit altijd gezegd over iemands hele leven. De mensen houden het vertrouwen op God en roepen Hem aan omdat ze als onschuldigen worden verdrukt. Ze roepen God op als Rechter tussen hen en hun tegenstanders.

[15] Er zijn meer teksten die ongeveer hetzelfde bedoelen als bovenstaand. Maar er is niemand zo volmaakt, dus moet iedereen wel omkomen of vertrouwen op Gods barmhartigheid.  Hun werken zijn in het genadeverbond opgenomen. Niet op de manier van de Scholastiek, dat de werken nu wel de zaligheid verdienen.
Er zijn gebeden van de apostel waarin volmaaktheid van de gelovigen werd gewenst. Dit is in het verleden door aanhangers van ene Coelestius aangehaald om te betogen dat volmaaktheid in dit leven kan worden behaald. Met Augustinus vindt Calvijn dat dat pas zal lukken in de hemel na de aardse dood. Desondanks zijn gelovigen volmaakt te noemen, ook omdat ze ootmoedig zijn en weten van hun onvolmaaktheid.

Morgen lezen we boek III.18.1 - III.18.5

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 10 juli 2015

10-07; Boek III.17.6 - III.17.10

[6] Calvijn maakt een onderscheid tussen de beloften van de Wet en de beloften voor de bediening van de Wet. Als er staat dat God weldadigheid betracht aan mensen de Zijn Wet betrachten, wordt er bedoeld dat de mensen als God kinderen aangenomen zijn om God als Vader te eren en hun plicht te vervullen. Maar aan de andere kant is de vervulling hiervan niet om werken, maar aan mensen die zich bekeren en door de Geest tot het goede geleid worden.

[7] Er zijn ook teksten die het woord 'gerechtigheid' gebruiken en suggereren dat de mens door werken uit de Wet gerechtvaardigd zijn. Deze teksten worden gebruikt door de tegenstanders om te laten zien dat het niet alleen door geloof is om gerechtvaardigd te worden. Maar, aldus Calvijn, de voorschriften van de Wet zíjn ook gerechtigheden. Het is een ongelukkige vertaling van Hebreeuws naar Grieks. Het probleem ligt bij de mens. De voorschriften van de Wet zijn gerechtigheden, maar om de gerechtigheid te verdienen moet men zich aan de hele Wet houden. Voor heiligen worden hun gerechtigheden wel van de Wet afgemeten, niet naar hun eigen hoedanigheden

[8] Er is ook een discussie over de gerechtigheid van Abraham vergeleken met die van Pinehas. Maar bij Abraham gaat het om de rechtvaardiging door geloof, bij Pinehas is het een geloof na de aanneming en vergeving van zonde en doet Pinehas dus uit geloof een goed werk dat hem tot rechtvaardigheid wordt gerekend,.

[9] Calvijn vraagt aan de mensen die hier bezwaar tegen maken of mensen rechtvaardig geacht kunnen worden om één of twee heilige werken terwijl hij met alle andere dader een overtreder van de Wet is. En of men niet alle werken moet doen en of niet allee werken onvolledig zijn. Zo wordt duidelijk dat werken geen fundament zijn om gerechtigheid op te bouwen.

[10] De werken zijn dan wel ten dele ter rechtvaardiging, maar op een heel ander fundament. De werken worden in vergeving van zonden aangenomen. Niet alleen de mens zelf, maar ook zijn werken worden door het geloof in Christus gerechtvaardigd. Uiteindelijk zijn beide afhankelijk van genade.

Volgende week lezen we boek III.17.11 - III.17.15.

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 9 juli 2015

09-07; Boek III.17.1 - III.17.5

Calvijn gaat vrolijk verder met het behandelen van de tegenargumenten uit de scholastiek.

[1] Interessante tegenwerping is dat de beloften van de Wet niet krachteloos zijn. Er zijn veel teksten in de Bijbel die dit lijken te zeggen. Maar Calvijn heeft al duidelijk gemaakt dat dit alleen geldt voor degene die de Wet volmaakt onderhoudt. Voor ieder is er dus de vloek van de Wet waar de mens van bevrijd moet worden. En dat geschiedt uit genade.

[2] Niemand zou aan de voorwaarde van de Wet kunnen voldoen, dus op die wijze is de belofte van de Wet krachteloos. Daarom is Christus gegeven, niet als aanvulling op onze werken, maar om door geloof te rechtvaardigen. Het is niet de belofte van de Wet, maar onze mogelijkheden om de Wet te vervullen waar het probleem ligt.

[3] Op zichzelf genomen zou de Wet net zo goed niet gegeven kunnen zijn. Maar de beloften in het licht van het Evangelie maakt dat we goede werken kunnen doen. Daartoe de Wet dus. Zo vallen de intrinsieke waarde van werken op hun plaats als echt intrinsiek, en niet binnen een verbond toegekend.

[4] Sommigen concluderen op basis van Hand. 10:34e.v. dat een mens dus weer Gods gunst verwerft. Maar ze letten er niet op dat de mens niks heeft en alleen maar kwaad wil, dus dat er geen aanleiding is voor een goddelijke roeping. Ook werd Cornelius in hetzelfde hoofdstuk niet voorbereid op het krijgen van Gods genade door zijn gebeden en aalmoezen. Het is meer andersom. De aanneming van God is pure goedheid en de mensen zijn het eigenlijk onwaardig.

[5] God rust de mens toe om goede werken te doen en deze goede werken zijn God aangenaam. In die zin bemint God de trekken van Zijn eigen gelaat in de mensen.

Morgen lezen we boek III.17.6 - III.17.10

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 8 juli 2015

08-07; Boek III.16.1 - III.16.4

[1] Calvijn weerlegt enkele lastsprekers die op de leer gereageerd hebben. Er zijn mensen die zeggen dat Calvijn de goede werken afschaft en mensen niet meer hiertoe aanspoort door de nadruk te leggen op rechtvaardiging door geloof. Ze zijn treurig als er meer geloof is en minder werken. Maar Calvijn stelt dat werken juist het geloof versterken, slechts de rechtvaardiging is uit geloof en niet uit werken. We kunnen de rechtaardiging van Christus ons niet toeeigenen zonder de heiligmaking toe te eigenen(vgl. 1 Kor. 1:30).

[2] Mensen zouden zich niet meer toeleggen op goede werken omdat deze niet meer beloond worden. Alsof er niet gezegd is dat de beloning op goede werken net zoveel een gave is als het vermogen om goede werken te doen(Wat Calvijn later nog wel zal uitwerken). Maar allereerst is de stelling van de tegenstanders zwak. God wil namelijk om niet gediend te worden. Ten tweede staat de Bijbel vol met aansporingen om goede werken te doen, Calvijn somt bijna een pagina vol. Het is niet waar dat de leer van Calvijn mensen niet aanspoort tot goede werken.

[3] De Bijbel staat vol met aansporingen, vermaningen en bestraffingen om aan te zetten tot goede werken, maar nergens is een blijk van verdienste hierin te vinden. Er wordt meer gewezen op Gods barmhartigheid. Het is dus of met Calvijn met de herinnering aan Gods barmhartigheid en zegeningen aangespoord worden tot goede werken, of uit slaafse  gehoorzaamheid afgedwongen daden volbrengen. God heeft juist de blijmoedige gever lief. De Bijbel bevat wel uiteenzettingen over beloningen, maar dit is niet het voornaamste en niet het enige wat als argument wordt genoemd en kan dus geen uitgangspunt vormen voor de discussie.

[4] De ergste laster is dat Calvijn mensen aanzet tot zonde met zijn rechtvaardigingsleer. Maar als mensen leren dat alleen het bloed van JEzus genoeg was om de schuld te betalen en dat we daarin gewassen worden van onze onreinheid, zou dat niet genoeg zijn om een afkeer van de zonde te krijgen?

Goed, dit was in de Vertaling van De Niet de eerste band, op naar de tweede band.

Morgen lezen we boek III.17.1 - III.17.5

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 7 juli 2015

07-07; Boek III.15.4 - III.15.8

Weer de weerlegging van de tegenarumenten. [4] ER zijn mensen die wel het woord verdienste in de Schrift hebben gevonden(Wijsheid van JEzus Sirach 16:16; Heb 13:16). Desondanks Calvijn Ecclesiaticus ontkent weerlegd hij beide teksten op basis van de Griekse grondtekst. De tegenstanders citeren uit een Latijnse vertaling die dus niet zo goed is. Calvijn deelt de mening niet dat de goede werken(aangenomen uit lankmoedigheid bij God, want al ons werk is vuil) genadebewijzen verdienen en het geloof daarentegen alleen het eeuwige leven krijgt als loon. Gods genade geeft alles.

[5] Wie bouwt op het fundament dat dor de apostelen is overgeleverd, bouwt op Christus Zelf, want Hij is ons gegeven tot gerechtigheid. Niet een fundament waar je vervolgens zelf je gerechtigheid op moet bouwen. In onszelf hebben we niets, in Christus hebben we alles, wil Calvijn maar zeggen.

[6] De leer is lang verborgen geweest. Mensen zijn vergeten dat je zonder Christus dood bent. Je kan niet de eerste genade van Christus alsof het een cheque is verzilveren met eigen werken. Veel Bijbelteksten maken duidelijk dat het niet is dat Christus de mogelijkheid heeft gegeven om gerechtigheid of zaligheid te verwerven, maar dat het geschonken wordt.

[7] In de scholen van Sorbonne(de universiteit van Parijs) werd de dwaling van het gevormd geloof verkondigt. Het geloof dat door de liefde in staat is met werken rechtvaardiging te verwerven(zie ook II.2.7 - II.2.10 ). Een grote scholasticus hierachter, Petrus Lombardus, had beter naar Augustinus moeten luisteren, die waakt ervoor om eigen roem op te lasten strijken voor Gods gaven.

[8] Het is nodig om op het fundament van Christus te blijven en andere mensen hierop te wijzen. Christenen worden opgeroepen om net als de apostelen hun kruis op te nemen en zichzelf te verloochenen om Christus achterna te gaan.

Morgen lezen we boek III.16.1 - III.16.4

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 6 juli 2015

06-06; Boek III.14.19 - III.15.3

Week 27 van Lectio Calvini. Misschien moet ik van de week maar eens gaan vooruit lezen en het posten automatiseren om echt vakantie te vieren, als dat nodig is.

Eerst verder wat Calvijn zegt. [19] Heiligen kunnen uit hun geweten troost putten en blijdschap halen, omdat het reine geweten een vrucht is van de roeping. Ze weten dat er nog veel vlees mee vermengd is, maar ze hebben eerst de goedheid van God omarmt, en vinden zo de mogelijkheid om Gods bijstand in moeilijke omstandigheden te verwachten. Het is ook een verkondiging van Gods weldaden, ze gaan niet de genade van God hierin voorbij, maar doordenken hoeveel liefde hier wel niet in zit.

[20] Gelovigen zien hun werken(naast een teken van hun uitverkiezing) als een gave van God en afhankelijk van de gerechtigheid in Christus. Ook Augustinus leerde dit. Het gelovig hart vraagt God om Zijn werk in de mens te zien, niet het werk van de mens zelf.

[21] Als er in de Bijbel staat dat God de werken van de gelovigen aanneemt, moet men dat volgens Calvijn op de volgende manier lezen. Het doel wordt in het spreken als oorzaak genoemd. Het is niet het oorzakelijke verband. God geeft het eeuwige leven door middel van goede werken. Genade volgt op genade, eerst geeft God werken en aan die genade knoopt God als het ware de genade van het eeuwig leven aan vast.

[1] Het bovenstaande is als volgt samen te vatten; gerechtigheid moet op de gemeenschap met Christus(geloof) berusten of het kan niet voor Gods aangezicht bestaan als het op eigen werken steunt. In alle verwarrende gesprekken moet hieraan vastgehouden worden. En dat rechtvaardigheid uit werken volkomen en absolute onderhouding van de hele Wet is. Een andere vraag is of dde onvolkomen werken niet uit genade aangenomen worden.

[2] Calvijn is niet echt blij met diegene die het woord 'verdienste' als eerste heeft gebruikt in de theologie. Hij is sowieso geen fan buitenbijbelse woorden, zoals hij al aangaf in de discussie over de Drieëenheid. Ook hebben de kerkvaders blijkbaar aanleiding gegeven om het mis te verstaan. Augustinus, Chrysostomus en Bernardus houden vast aan de waarheid, maar Calvijn laat zien dat vooral de laatste van de drie de waarheid van zijn scherpte ontneemt.

[3] De bijbel leert dat onze werken vol ongerechtigheid zijn en dat de volkomen onderhouding van de Wet een schuldige plicht is in plaats van een beloning waardig. Maar aan de andere kant geeft God ons ook goede werken die Hij zal belonen. Desondanks is het pure ondankbaarheid om de eer hiervoor te verdelen in plaats van God alle eer hiervoor te geven. God geeft goede gaven die Hij beloont. Maar het is niet zo dat we hierop kunnen pochen, als een vrijgekochte slaaf die zich presenteert als een vrijgeborene.

Morgen lezen we boek III.15.4 - III.15.8

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 2 juli 2015

02-07;Boek III.14.12 - III.14.18

De laatste lezing van deze week, het Amerikaanse rooster houdt ergens deze week blijkbaar Independence Day(Ik moet altijd denken aan die film over de buitenlandse invasie).

In dit gedeelte gaat Calvijn in discussie met de scholastici. [12] Hun uitvlucht is dat hun werken niet genoeg intrinsieke waarde hebben. Deze werken worden desondanks aanvaard uit genade, bovendien kunnen de verdere zonden altijd gecompenseerd worden met werken die boven de Wet uitgaan. Maar die aanvaarding uit genade is volgens Calvijn niets anders dan de genadige goedheid waarmee God ons in Christus omhelst en ons daarin voor heilig, rein en onschuldig houdt. door het geloof hebben we blijvende vergeving van zonde.

[13] God heeft een belofte en een vloek aan de Wet gehangen, en daarmee een partiële gerechtigheid uitgesloten. De onderhouding zou leven geven en een overtreding is de hele Wet overtreden. Ook maakt God duidelijk dat er geen gerechtigheid op grond van werken bestaat buiten de volmaakte onderhouding van Zijn Wet. De werken boven de Wet kunnen gewoonweg niet bestaan. De scholastici beseffen niet hoe diep de zonde zit. Vijanden van god kunnen Hem niets geven wat Hij kan en wil accepteren, en ieder die Hij de zonden toerekent is Zijn vijand.

[14] Op basis van Lukas 17:10 moeten we niet denken dat we God geen gunst bewijzen door te doen wat we moeten doen, maar dat we doen wat we behoren te doen. Zelfs al zouden dit alle goede werken van de hele mensheid samen zijn. We kunnen ons er niet op beroemen er een schepje boven op te doen, de dienst aan God kent geen 'mag-het-een-onsje-meer-zijn. Er kan ook niets verzonnen worden wat niet in de Wet te vinden is, dus roemen op eigen wil is zinloos.

[15] Sommige mensen bewijzen bovenstaand punt met Paulus' afstand nemen tot zijn recht, maar vergeten dat dit gebeurde om de zwakken geen aanstoot te geven(1 Kor. 9). In die zin deed Paulus niets verdienstelijks, maar wat nodig was en wat hij schuldig was te doen. Ook wat werken boven de Wet zouden zijn is wat God niet heeft bevolen, niet goedkeurt en ook niet aanvaarden zal. De OT-profeten hebben het vaker over dit soort werken.

[16] Dus geen vertrouwen stellen in werken en ook niet lopen te pochen met werken. Ons werk stinkt en het is alleen om Christus' wil dat ze aanvaard worden. Ook Job wil niet tegen Gods rechtvaardigheid ruziën, maar ziet ook zijn rechtvaardigheid voor God geen standhouden.

[17] Ook de aristoteliaanse causaliteitsleer(https://nl.wikipedia.org/wiki/Aristoteles#Kosmologie_.2F_ontologie, derde meest linkse bullet) van de filosofen laat voor de mens geen bijdrage van de mens zien. De werkoorzaak(causa efficiens)
van het eeuwig leven is de barmhartigheid en liefde van God, de materiële oorzaak(causa materialis) is Christus en Zijn gehoorzaamheid, de formele oorzaak(causa formalis) is het geloof. Deze zijn terug te vinden in Johannes 3:16. De doeloorzaak(causa finalis) is volgens Paulus de betoning van Gods gerechtigheid en de lof op Gods goedheid. Er zit nog een rits van de vier oorzaken in Rom. 3:24-26. We zien dus dat de zaligheid tot in de kleinste details buiten ons ligt.

[18] Desondanks kunnen de heiligen wel spreken over  hun onschuld en zuiverheid. Dit kan in vergelijking van hun goede zaak met de slechte zaak van de goddelozen. Of door niet te vergelijken, maar de reinheid van het geweten tot troost e vertrouwen aangrijpen. Dit is niet rusten in werken, maar zien op Gods goedheid, niet alleen als begin van hun zaligheid, maar ook als de vervulling daarvan. Calvijn is er niet op tegen om de tekenen van God in het leven te gebruiken als ondersteuning van het geloof.

Volgende week lezen we boek III.14.19 - III.15.3

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 1 juli 2015

01-07; Boek III.14.6 - III.14.11

[6] Volgens de bijbeluitleg van Calvijn zijn we te zondig om iets aan gerechtigheid van God bij te dragen. We zijn van nature vijanden van God en Zijn liefde voor ons begint met de rechtvaardiging, dus er kunnen geen werken van de mens zijn kant aan vooraf gaan.

[7] De onreinheid van het geweten laat zien dat de mensen van de tweede en derde categorie ook niet wedergeboren zijn. Ze weten dat ze zondig zijn, maar vertrouwen op hun eigen werken. Maar de onreinheid van de zondaar maakt al zijn werken ook onrein.

[8] Ook de Bijbel(Jesaja) leert dat God op zich wel de werken van Zijn Wet wil, maar dan wel vanuit het hart. Met een onrein hart de Wet doen vergroot alleen maar de toorn. De persoon vindt geen genade door werken, maar de werken vinden genade door de persoon die geheiligd is door God.

[9] Over de ware gelovigen dan. Deze ontvangen bij de rechtvaardiging de Heilige Geest die ook brengt tot gehoorzaamheid aan de Wet door vernieuwing. Desondanks blijven er resten van onze onvolkomenheid in het hart over. Deze ziet Calvijn als reden tot ootmoed. Er is geen heilige waarvan het beste werk zelfs niet bevlekt is.

[10] Al zouden we wel zuivere werken hebben, één zonde en alle eerdere gerechtigheid stort in elkaar als een kaartenhuis. De overtreding van een iets is de overtreding van de hele Wet. We moeten niet letten op het werk van de Wet maar op het gebod. Het is niet dat we naar een keer gerechtvaardigd te zijn onze zekerheid weer in de Wet zoeken, wat sommigen leren.

[11] De kern van het conflict is dat Calvijn de rechtvaardiging als de vernieuwing ziet die brengt tot gehoorzaamheid aan de Wet terwijl de scholastici zeggen dat de mens na zijn rechtvaardiging nopeens goede werken kan afleveren. De Bijbel leert duidelijk dat ook de rechtvaardige zal leven door geloof. Het is dus niet een eenmalig moment, maar een levenslange bezigheid. Christus blijft voor eeuwig onze Middelaar.

Morgen lezen we boek III.14.12 - III.14.18

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com