donderdag 30 april 2015

30-04; Boek II.16.3 - II.16.6

God kan in Zijn gerechtigheid ons niet beminnen omdat Hij ongerechtigheid in ons ziet. Door onze natuur en levenswandel zijn we rijp voor de hel, daar laat Calvijn geen onduidelijkheid over bestaan. Maar God heeft ons ook geschapen voor het leven en niet voor de dood, maar God kan vanwege Zijn gerechtigheid ons niet aanvaarden. Daarom stelt Hij de verzoening in de dood van Christus in de plaats van onze slechtheid. God heeft ons lief vóór de verzoening. Maar we krijgen pas de volkomen en hechte vereniging met God als Christus ons met Hem verenigt. Vooral het woordje beminnen is belangrijk. Desondanks de grote en harde woorden staat er een teer liefdeswoord tussen.

God had ons dus eerst lief en bracht daarna de verzoening, niet andersom. Zo worden de teksten ook recht gedaan als wordt gezegd dat Gods liefde geopenbaard wordt in de dood van de Zoon en óók dat Gods vijandschap door de dood van Christus goedgunstigheid werd gebracht.

De verzoening is voornamelijk effectief door de gehoorzaamheid van Jezus. Het offer zou waardeloos zijn op twee manieren. Ten eerste als Hij het Zelf niet uit handen gaf, dan was het niet uit gehoorzaamheid. Ten tweede als Christus niet veroordeeld zou zijn door een rechter, een willekeurige dood of vermoord worden zou ook niks opleveren. Onze vloek was voor de hemelse rechterstoel. In dit laatste zitten weer twee punten. Jezus hing tussen moordenaars waardoor de profetie dat Hij gerekend zou worden tot de misdadigers in vervulling. Als Pilatus ook vaak verklaart dat Jezus onschuldig is gaat de profetie in vervulling dat Jezus heeft betaald wat Hij niet heeft geroofd.

Ook de kruisiging betekende een mysterie. Doordat de kruisdood vervloekt was heeft Christus onze vloek op zich genomen als een offerdier in de mozaïsche wet de vloek van een Israëliet op zich nam en daarna werd weggejaagd. Het offer betekent voor ons dan een afwassing van onze zonden.

Hierna volgt in het Apostolicum dat Jezus gestorven en begraven is(een paar woorden die ik niet zonder melodietje in mijn hoofd te horen kan lezen, een bijzondere gewaarwording...). Dit deed Christus om de dood te verzwelgen, die ons anders verzwolgen zou hebben. De vruchten hiervan voor ons zijn dat de angst voor de dood weggenomen is voor ons, we hoeven de dood niet meer te vrezen. De tweede vrucht is dat we delen in Zijn begrafenis en zo onze oude mens steeds meer kunnen doden.

Morgen lezen we boek II.16.7 - II.16.11

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 29 april 2015

29-04; Boek II.15.5 - II.16.2

Jezus is als koning gezalfd met de Geest. De Geest is de bron waaruit de milde stroom van gaven aan gelovigen komt. Het koninkrijk van de hemelen ligt dus niet in aardse dingen. Christenen hebben dor d Geest deel aan Jezus' geestelijke rijkdom. Als alles voltooid is, zal Christus wel het koningschap aan God de Vader teruggeven, wat bedoelt te zeggen dat de huidige manier van regeren verandert. Jezus is ook de Heere, en dus de Wetgever van de kerk.

Het priesterlijke ambt van Christus bestaat erin dat Hij ons heiligt en zuivert van alle smetten. Dit kan Christus doen omdat Hij Zichzelf heeft geofferd als offeraar en offer. Hij heeft onze schuld uitgedelgd en verzoening van onze zonden hiermee teweeggebracht. Dat is ook de reden waarom Hij onze voorbidder is. Het priesterschap van het OT in ten volle in Christus zichtbaar geworden, daarom is het verfoeilijk dat mensen zich priester noemen omdat ze niet genoeg hebben aan het priesterschap van Christus en nog iedere dag het offer van Christus brengen in de mis.

De opdracht aan Christus om onze Verlosser te zijn is gegeven uit de hemel. Dit betekent dat Hij ons van stap tot stap naar de verlossing brengt. Daarom moeten we niet van Hem afwenden en bekijken hoe Hij de zaligheid voor ons verworden heeft. Dan zullen we het niet alleen weten, maar ook alles afwijzen wat ons van Hem af zou kunnen trekken.

De vraag is hoe God Zijn Zoon als onderpand van Zijn liefde heeft kunne geven als Hij ons van tevoren niet al in gunst en genade had aangenomen? Want mensen waren vervloekt door hun ongerechtigheid tot het offer van Christus. Onze ziel moet door de vrees voor Gods toorn en de eeuwige dood getroffen en verslagen worden, pas dan is zij begerig genoeg om het leven in Gods barmhartigheid begerig aan te grijpen of met gepaste dankbaarheid te ontvangen. Als ik mij niet vergis is dit wat er wordt beschreven in een concept in de middeleeuwse spiritualiteit; de compunctio, de verbrijzeling. Dat gaat toch wel in tegen de liefde van God direct ervaren die ik vaak merk in de spiritualiteit van veel mensen vandaag, dat is een geaccepteerd weten, een extraatje in plaats van een noodzakelijkheid die Calvijn hier schetst.

Morgen lezen we boek II.16.3 - II.16.6

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 28 april 2015

28-04; Boek II.15.1 - II.15.4

Ketters gebruiken ook de naam van Jezus, maar zonder inhoud, dat gebeurt alleen in de echte kerk. Om het geloof in Jezus vaste grond te laten vinden is het nodig om Zijn ambt in zijn drie onderdelen te zien, profeet, koning, priester. God heeft altijd al profeten gestuurd naar de kerk om de kerk te leren verwachten naar de toekomst. En toen na Daniël er lange tijd geen profetie meer was, moesten de gelovigen leren om uit te zien naar de vervulling en slot van de profetie.

De erenaam Christus geldt voor deze drie ambten. Koningen, priesters en profeten werden in de tijd van de Wet gezalfd. En Christus betekent uiteraard gezalfde in het Grieks. Vertaling van het Hebreeuws voor gezalfde; messias. De zalving met de Geest is de zalving van de profeten. Dat leren we bij Jesaja. Als profeet heeft Jezus de openbaring vervuld zodat er na Hem geen enkele profetie meer hoeft worden toegevoegd.

Oer het koningschap. Daar vallen een paar dingen over te zeggen, het is eeuwig en het is geestelijk. Het wordt in verband gebracht me de zaligheid van het volk. Het betekent dus dat God de kerk regeert en deze niet ten onder laat gaan, maar altijd zal blijven behouden. Daarom mogen we ook individueel onze hoop op behoud stellen.

Vrij radicaal richt Calvijn de blik omhoog naar de hemel voor de betekenis dat het koningschap van Jezus geestelijk is. Het betekent het hemels geluk, dat hier op aarde niet te vinden is. Jezus regeert meer voor ons dan voor Zichzelf. Daarom mogen we op grond van geestelijke gaven weten dat we in Zijn verbond zijn, en dat we nooit ten onder zullen gaan in de strijd tegen de duivel en de wereld. Jezus regeert namelijk door alles wat Hij van de Vader ontvangen heeft ook aan ons te geven.

Morgen lezen we boek II.15.5 - II.16.2

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 27 april 2015

27-04; Boek II.14.5 - II.14.8

Dit is alweer de zeventiende week van Lectio Calvini, zo kom je toch langzaam maar zeker best wel ver!

Calvijn droogt Servet weer eens af. Eerst door hem uit te schelden en daarna op zijn schrijven in te gaan. Servet beweert dat Jezus pas Zoon van God werd nadat Hij verwekt was door de Heilige Geest in de schoot van Maria. Jezus is een mengvorm van God en mens zonder God of mens te zijn. Zijn verwijt is dat de orthodoxie twee Christussen maakt. Calvijn beroept zich op de de uitspraak van de kerk dat Christus de Zoon van God is omdat Hij voor alle eeuwen door de Vader gegenereerd is, dat is dus de belijdenis van Nicea. Christus was God voordat Hij mens was en begon niet een andere God te zijn. De Vader is altijd al Vader geweest, van de Zoon en van de mensen en engelen. De eerste waren altijd al bekend, maar Vader van de Zoon was wat bedekt ten tijde van de Wet.

Servet lijkt in het schema van Calvijn het Zoonschap ook op de menselijke natuur te betrekken, als Servet zou denken in de twee naturen. Maar Calvijn zegt dat Jezus van nature uit Zijn goddelijke natuur het zoonschap bezat en dat mensen kinderen van God als gave hebben. De Bijbel zegt zelf dat Jezus naar het vlees uit het zaad van David is geboren. Zo is Jezus in Bijbeltaal naar Zijn menselijke natuur de Mensenzoon en naar Zijn goddelijke natuur de Zoon van God.

Servet heeft als tegenargument dat de persoon uit de maagd geboren de Zoon van de Allerhoogste zou worden genoemd. Dit zou betekenen dat Jezus ook pas Woord van God werd na de ontvangenis. En dat is duidelijk te weerleggen vanuit de Bijbel. Servet roept dat Jezus nergens Zoon van God wordt genoemd voordat Jezus geboren was. De term was wel verhuld in eerdere tijden, maar we weten dat de Zoon en de Vader alleen zo genoemd kunnen worden als er altijd al een wederzijdse betrekking tussen hen was.

Servet heeft nog meer gezegd. Dat laat Calvijn. Maar als je doorvraagd bij mensen die de Zoon van God niet erkennen dan alleen in het vlees vertonen trekjes van de Manicheeërs, namelijk het stukje God dat zou zijn achtergebleven bij de levensadem bij Adam. Dit is funest voor een degelijke leer over de naturen van Christus. Servet is de moeite van het doornemen niet waard voor wie alleen nuchter en ingetogen wilt leven. Servet heeft(Calvijn geeft toch een korte samenvatting) de generering van Christus gezien als de wil van God. Dit waren ook de voorafschaduwingen van Christus. Servet laat niks over van de eigenheid van de Zoon.

In ieder geval is dit een lekker abstract stukje Institutie.

Morgen lezen we boek II.15.1 - II.15.4

vrijdag 24 april 2015

24-04; boek II.14.1 - II.14.4

Het gaat in hoofdstuk veertien over de twee naturen bij de Middelaar.

Als er geschreven staat dat het Woord vlees geworden is moeten we niet denken dat het goddelijke zich gemengd heeft met het menselijke. Er zijn nog steeds twee naturen die verenigd zijn in de eenheid van persoon. De goddelijke en de menselijke natuur zijn te vergelijken met een mens die bestaat uit ziel en lichaam, die niet los van elkaar kunnen bestaan, maar ook niet tot elkaar te herleiden zijn. Zo is ook Jezus 'opgebouwd' uit twee delen die verbonden zijn in één persoon. Zo spreekt de Schrift ook over Jezus. Ook spreken ze soms over Zijn menselijke, dan weer over Zijn goddelijke natuur. Dit is wat Calvijn mededeling van eigenschappen(idioomatoon koinoonia) noemt en in de theologie bekend staat als de communicatio idiomatum (https://en.wikipedia.org/wiki/Communicatio_idiomatum). Calvijn demonstreert dit fenomeen in paragraaf 2. Sommige teksten laat hij zien dat de op de goddelijke natuur slaan, andere op de menselijke natuur.

Er zijn ook teksten die slaan op de persoon Christus met allebei Zijn naturen, vooral in Johannes. Om zuiver en duidelijk te blijven spreken moeten we er ook vanuit gaan dat de teksten die slaan op het middelaarsambt van Christus op Zijn beide naturen slaan.

Als we bovenstaande in de gaten houden voorkomt dit veel theologische problemen. Dan kunnen we met een gerust hart stellen dat Christus god en mens is, bestaande uit twee verenigde, maar onverenigde naturen, onze Heere en ware Zoon van Go, ook naar Zijn menselijke natuur, maar uit kracht van de menselijke natuur. Dit staat tegenover Nestorius(https://nl.wikipedia.org/wiki/Nestorius_van_Constantinopel), die het wezen van Christus wilde scheiden en tot een dubbele Christus kwam. Dit staat ook tegen Eutyches(https://nl.wikipedia.org/wiki/Eutyches) die niks overliet van de twee naturen.

Over-, overmorgen lezen we boek II.14.5 - II.14.8

donderdag 23 april 2015

23-04; Boek II.13.2 - II.13.4

Eigenlijk zijn de meeste mensen bezig met teksten te verdraien die Calvijn al naar voren heeft gehaald. Marcion geeft een uitleg die niet volgt uit de tekst door te zeggen dat Jezus een schijnlichaam had. Manicheeërs snijden zich in de vingers door te stellen dat Jezus een hemelse wezensgesteldheid had bij de tekst waarin Jezus juist menselijk wordt genoemd zodat wij ook de opstanding hebben. De termen mensenzoon en kind van Adam laten ook zien dat Jezus compleet mens was, het wordt alleen maar mooier als we zien dat Ps. 8 op Christus toe te passen is. Ze doen wat moeilijk dat als Jezus ons Zijn broeders noemt, er ook ongelovigen broeders van Christus worden, maar niet het vlees alleen brengt de broederband. Eerstgeborene slaat niet op het tijdstip, maar op de uitmuntendheid van de geboorte.

Ook zijn de marcionieten bezig de duidelijke teksten uit de Bijbel te verdraaien. Vrouwen zouden geen zaad hebben en dus is Christus geen afstammeling van David. Dit heeft te maken met de stand van medische kennis van toen. Maar Calvijn vindt de term zaad van vrouw niet onterecht. Het gaat erom dat Jezus uit Maria geboren is en het is een algemeen bekende zaak dat Maria aan Jozef verwant was.

Er is nog een zaak dat sommige mensen het oneervol vinden dat Jezus mens is geworden, dan zou Jezus ook tot de regel van de zonde, die alle mensen treft, behoren. Maar Jezus is vrij van zonden, niet alleen omdat Hij zonder 'slaap' is verwekt, maar omdat Hij geheiligd is door de Geest en zo verwekt is zoal dat voor de val gebeurde. Seks is namelijk niet in zichzelf onrein of volkomen, maar alleen voor wat de gevolgen van de zondeval zijn. Daarom is het logisch dat Jezus uitgezonderd is voor het bederf dat andere mensen wel hebben.

Morgen lezen we boek II.14.1 - II.14.4

woensdag 22 april 2015

22-04; Boek II.12.6 - II.13.1

Andreas Osiander heeft gezegd dat de mens naar het beeld van de komende Christus is geschapen, daarom zou Christus ook gekomen zijn als de mens niet gevallen was in zonde. Dat is geforceerd en onnozel, vindt Calvijn. Het beeld van God zit in datgene wat ons onderscheid van andere levende wezens, en Jezus is ook het beeld voor de engelen.

Calvijn analyseert de redenaties van Osiander en geeft commentaar. Osiander is bang dat Christus niet meer bijzonder is als Hij als eerste mens zou zijn geschapen in plaats van Adam. Dan zou hij naar het beeld van Adam geschapen zijn. Calvijn pareert dit met de gelijkheid van Jezus behalve de zonde.
Als de mens niet was gevallen in zonde zou Adam geschapen zijn naar het beeld van zichzelf als Christus niet zou komen naar de aarde. Maar Calvijn benadrukt dat Christus het hoofd over alles is en de eerste plaats inneemt, dus dat dan in het mens het beeld van God nog steeds zou schitteren. Daarmee wordt voorkomen dat Christus ook alleen het hoofd van de engelen is naar zijn menselijkheid.
Christus is het zuivere begin van alles en Christus is mens geworden om als Verlosser op te treden.
Ook zou de kerk niet zonder Hoofd gebleven zijn als Christus niet was gekomen. Christus is krachtig genoeg om door de Geest te regeren.

Osiander maakt daarna nog een argument met een profetie op een plaats die geen profetie is. Gen. 2:23 gaat over huwelijkstrouw, niet de mystieke vereniging tussen de kerk en Christus.

In een nieuw hoofdstuk gaat Calvijn laten zien dat Christus echt mens was. Marconieten en Manicheeërs gaan in tegen de bijbel die zeggen dat de belofte van zegen niet aan een hemels lichaam of een schijngestalte is beloofd, maar aan het zaad van Abraham. Ook maakt de Bijbel duidelijk door geslachtsregisters dat Jezus echt mens was, samen met andere rechtstreekse verklaringen van zijn mens-zijn. Ook moesten onze zonden in menselijk vlees verzoend worden.

Morgen lezen we boek II.13.2 - II.13.4

dinsdag 21 april 2015

21-04; Boek II.12.1 - II.12.5

Er was een Middelaar nodig tussen de zuiverheid van God en de onreinheid van de mens. De kloof hiertussen dichten was geen absolute of enkele noodzaak maar alleen het besluit van God(Volgens mij wordt het belang van deze nuancering van Calvijn niet direct duidelijk, ik ga dit eens uitzoeken). Het kon geen engel of mens zijn, het moest God Zelf zijn. Zo daalde God naar ons af, als God met ons, in verbinding met de goddelijke en de menselijke natuur.

Mensen hebben nu het broederschap met Jezus als onderpand. Zo zijn we deelgenoten van nde hemelse erfenis. Dit komt omdat God het leven, de gerechtigheid en de macht over de hemel heeft en zo dus de dood, de ongerechtigheid en de macht van de aarde en de lucht kon verslaan. Ook heeft Jezus met Zijn gehoorzaamheid voldaan aan de eis van God in onze plaats.
En Jezus heeft de goddelijke en de menselijke natuur in Zichzelf me elkaar verbonden omdat de menselijke natuur de dood niet kon overwinnen de goddelijke natuur niet kon sterven.

Jezus is naar de aarde gekomen met het doel om te sterven en zo voldoening te brengen. Er zijn mensen die wat speculatief m.i. zeggen dat Jezus sowieso in het vlees was gekomen, ook als de mens niet was gevallen. Calvijn vindt dit tegen veel Schriftplaatsen in gaan en volgens mij afdoen aan de glorie van Christus.

Maar dit betekent nog steeds niet dat het zou kunnen, zeggen sommige, zoals Andreas Osiander. Calvijn zegt eerst dat de Bijbel de komst van God in het vlees en de verlossing door Hem altijd zo dicht op elkaar betrekt dat het bijna een andere Christus zoeken is om hiervan af te wijken. Ook noemt Calvijn dat God ons vóór de schepping en zelfs voor de val heeft uitgekozen om te redden. Dit is supralapsarisme. Dit bewaart ook tegen de goddeloze stelling van Willliam van Ocam dat God ook de natuur van een ezel had kunnen aannemen. Volgens mij is dit de sterke reformatorische afkeer van scholastiek en nutteloze filosofie over God die mensen geen steek verder helpt.

Morgen lezen we boek II.12.6 - II.13.1

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 20 april 2015

20-04; Boek II.11.10 - II.11.14

Ook Augustinus dacht dat er een verschil was in de zwakheid van de Wet en de kracht van het Evangelie. De oude aartsvaders deelden in het nieuwe verbond omdat ze voorbij de tijdelijke dingen keken en iets beters verwachtten.

Nog een belangrijk vijfde verschil is dat het oude verbond tot en volk beperkt was. Toen de volheid van de tijd gekomen was werd de scheidingsmuur weggenomen en werd de barmhartigheid uitgebreid naar alle volken op de aarde. Dit is al voorzegd door de profeten. Uiteindelijk heeft het plaatsgevonden, nadat de verlossing helemaal door Christus voltooid is.

Een bezwaar dat Calvijn direct weerlegt is het bezwaar uit de Godsleer dat God onveranderlijk is en dus niet alles in een keer om kan gooien of zou afkeuren wat Hij eerder geboden had. Maar net zo min we een boer van wisselvalligheid betichten al hij 's zomers en 's winters verschillende activiteiten doet en een vader dat hij oude en jongere kinderen verschillend behandel, mogen we dit bij God doen.

Ook maken mensen bezwaar dat God eigenlijk meteen na de komst van Christus zonder tekenen en sacramenten had kunnen vertellen wat Hij bedoelde. Het is vreemd om in plaats van Gods verborgen wijsheid te accepteren met God te gaan discussiëren over de manier waarop Hij handelt. Ook is het geen bezwaar dat God nu geen plezier meer heeft in dierlijke offers, God heeft die nooit gewild om de offers in zichzelf, maar om het heil van de mensen.



Morgen lezen we boek II.12.1 - II.12.5

zaterdag 18 april 2015

17-04; Boek II.11.4 - II.11.9

Het tweede verschil tussen Oud en Nieuwe Testament. In het OT was de volle werkelijkheid van het NT en het lichaam nog niet geopenbaard, maar werd in beeld- en schaduwvorm gezien. Dit wordt het duidelijkst in de brief aan de Hebreeën. Daar wordt de Wet een schaduw van het goede dat komen zou genoemd en een inleiding op het betere dat door het Evangelie wordt verkondigd. Dan wordt het nieuwe verbond ook nieuw genoemd omdat de krachteloze Wet, die niks tot volmaaktheid kon brengen, geheiligd en bekrachtigd wordt door het bloed van Jezus.

De Joden die onder de Wet waren zijn als kinderen die ondergebracht zijn bij een opvoeder, omdat ze het niet konden snappen waar het echt om ging. Desondanks er mensen waren in het OT die grotere kennis en licht van de zaak hadden. Het gaat hier niet om de uitzonderingen, maar om de algemene regel waarop God handelde.

Het derde verschil dat Calvijn behandelt is het verschil dat Jeremia en Paulus ook hanteren. Wet en Evangelie; dood, leven; letter, Geest; etc. Calvijn behandelt de dingen die Paulus noemt. 2 Kor. 1, het oude verbond is afgekondigd zonder de Geest, de nieuwe verbond is van de Geest die op geestelijke manier in harten van mensen schrijft. De tweede is een toelichting op de eerste. Het gaat er hier niet om het failliet van de Wet aan te tonen, maar om de overvloed van genade van het Evangelie aan te tonen.

Hieruit volgt ook het vierde verschil. De Wet is slavendienst die vrees verwekt, terwijl het nieuwe verbond vrijheid wordt genoemd en oproept tot vertrouwen. Maar er zijn inderdaad mensen in het OT geweest die hebben gedeeld in de vrijheid en vreugde ie wij nu ook kennen. Maar deze mensen zijn in hun geweten afgemat en hebben de toevlucht genomen tot het Evangelie. Ze bleven nog wel de ceremoniën volgen, als een handtekening onder de verklaring dat de zondaars waren, zonder ontslagen te zijn aan de verplichtingen van het oude verbond.

Overmorgen lezen we boek I.11.10 - II.11.14

donderdag 16 april 2015

16-04; Boek II.10.21 - II.11.3

Ook het visioen van de dorre beenderen in Ezechiël laat zien dat God krachtig werkt en Zich niet laat stoppen door de dood. Ook in Jesaja en Daniël staan soortgelijke passages. We mogen echt niet denken dat de Joden op iets anders mochten hopen dan waar wij op hopen. Sterker nog, als Petrus in Hand. 3 zegt dat de Joden dezelfde Geest hebben, dan moeten ze ook dezelfde erfenis hebben.

Maar er zijn ook verschillen tussen het NT en het OT. Calvijn weet er vier, deze hebben meer betrekking op de uitvoering, dan op het wezen van het verbond. God gaf wel materiële zegeningen, maar als voorproefje van de hemelse zegeningen.

Het volk Israël was een jonge erfgenaam die geoefend moest worden. Eerst leren vertrouwen da op Kanaän als oefening voorde grotere onzichtbare erfenis.

Ook de straffen van God waren meer lichamelijk en aards. God uit nu Zijn neiging tot toorn op een manier.

Morgen lezen we boek II.11.4 - II.11.9

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 15 april 2015

15-04; Boek II.10.14 - II.10.20

Jakob, Bileam en David geven er blijk van dat ze nog meer heil verwachten na de dood.

Als we de psalmen van David lezen zet hij vaak de tijdelijkheid van de schepping tegenover de eeuwigheid van het heil of van God. Zie bijv. Ps. 102. Daarop richt David ook vaak de aandacht van de gelovigen op in zijn psalmen. Dit geldt des temeer wanneer gelovigen in dit leven in verdrukking komen. Hieruit kunnen we opmaken dat de gelovigen van het OT wisten dat God Zijn belofte vaak niet in dit leven vervult. Het koninkrijk van God zal zich openbaren als de gedaante van deze wereld verandert. Zo konden ze ook zeggen dat beproeving een ogenblik duurt, terwijl hun leven vaak te typeren valt als een grote beproeving.

Job doet in Job 19:25-27 een bijzondere uitspraak die niet alleen kan slaan op een dag dat het hem weer voorspoedig gaat. En anders had hij daar niet aan kunnen komen door alleen naar het aardse te kijken. De dood ontnam Job de hoop niet. Job was zo een leraar die verborgenheden van het geloof openlijk uitsprak.

God heeft de inhoud van Zijn verbond duidelijker gemaakt naar mate de tijd vorderde. Ook de profeten hebben wel tijdelijke zegeningen genoemd, maar wel op zo'n manier dat de gelovigen wel moesten nadenken over het geluk van het toekomende leven.

Morgen lezen we boek II.10.21 - II.11.3

dinsdag 14 april 2015

14-04; Boek II.10.8 - II.10.13

Als in het OT God zegt dat de Joden Zijn volk zijn en Hij hun tot een God is, ligt daarin de belofte van eeuwig leven en zaligheid besloten. Dit gaat niet over aards geluk. En Gods zegen overstijgt de grenzen van het eigen leven, als God zegt dat Hij ook het nageslacht zegent. Gods zegen laat zich niet beperken door de dood.

Nu laat het leven van verschillende personen zien dat zij op het komende leven gericht moeten zijn. Allereerst omdat hun leven geen pretje was en ze er slecht aan toe waren als hun leven het enige leven zou zijn. Zoals Adam die de vloek kende en de herinnering aan het paradijs had. Noach die hard werkte terwijl de wereld feestte en daarna zat hij in de dierenpoep. Abraham die zijn familie verlaat, hongersnood kent, zijn vrouw wordt geroofd, hij zwerft rond, gedoe met slavinnen, offert bijna zijn zoon. Izaäk heeft wel iets mindere rampspoed gekend. Jakob is het diepste toonbeeld van ellende.

De aartsvaders hadden een gelukkig leven voor ogen, maar dit moet wel een ander leven zijn dat het aardse leven. Anders waren ze botter dan blokken hout om onhaalbare beloftes na te jagen.

Morgen lezen we boek II.10.14 - II.10.20

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 13 april 2015

13-10; Boek II.10.1 - II.10.7

De vijftiende week van Lectio Calvini, gaat lekker. Ik hoop dat iedereen nog een beetje op schema ligt of er in ieder geval al wat aan gehad heeft.

Uit het voorgaande blijkt dus dat het oude en het nieuwe verbond hetzelfde verbond zijn. De mensen ten tijde van het oude verbond verschillen wel in positie, maar niet in erfenis en genade en zaligheid. Dat is wat Calvijn nu gaat laten zien. Dit moet omdat Servet en de wederdopers een groot verschil tussen oud en nieuw verbond maken. Alsof de aarde voor het volk Israël is en de onsterfelijkheid in de hemel voor de nieuwverbondsgelovigen.

De verbonden zijn hetzelfde, er is één verbond dat in de uitvoering verschilt. Eerst de eenheid. ten eerste zit deze erin dat de Joden niet vleselijke voorspoed voorgehouden is, maar de hoop op onsterfelijkheid. Ten tweede dat de verdiensten van de Wet niet de reden was voor het verbond met hen, maar de barmhartigheid van God. Ten derde hebben ze Christus gehad en gekend als Middelaar.

Onder de Wet was het Evangelie van Gods Zoon aangekondigd door de profeten, aldus Paulus in de Romeinenbrief. Hieruit blijkt dus dat het OT ook heel duidelijk het toekomstige leven voor ogen stelde.

Hier speelt ook mee dat God het oude verbond heeft opgericht uit barmhartigheid en door Christus is bevestigd. De leer van rechtvaardiging uit geloof is ook aan hun toebedeeld.

Ook hadden de Joden dezelfde tekenen van genade in het oude verbond, dit zegt Paulus in 1 Korintiërs. De Corinthiërs konden zich niet achter tekenen van genade verschuilen, net zo min als de Joden zich daarachter konden verschuilen. Ook het manna getuigt hiervan, desondanks dit niet het hoofdpunt is in een discussie die Jezus voert over manna in Joh. 6. Het gaat niet over het voeden van mensen, maar om een voorbeeld van de geestelijke levendmaking in Christus.

Een bewijs uit het OT zelf i.p.v. het NT is dat God Zijn levendmakende Woord had gegeven als band tussen Hem en Zijn volk. Hierdoor zijn de zielen van de vromen verlicht tot de kenns van God en één met Hem geworden.



Morgen lezen we boek II.10.8 - II.10.13

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

zaterdag 11 april 2015

10-04; Boek II.91 - II.9.5

In het Oude Testament was Christus ook al bekend. De patriarchen wisten ook van Christus, alleen op een veel mindere heldere manier dan dat de personen uit het NT het zagen. Het was in het eerste geval vaag en in schaduwbeelden, bij Zijn komst werd Christus helder en duidelijk gezien.

Het Evangelie is dan ook de heldere openbaring van de verborgen Christus. In ruimere zin is Evangelie de blijken van barmhartigheid en vaderlijke genegenheid van God de Vader, maar dit wordt misschien nog wel het duidelijkst on Christus. Christus bracht onsterfelijkheid en leven. De patriarchen wisten dit ook, maar de manier is nu veranderd. Christus heeft de belofte in Zijn vlees gedragen en de hemel weer geopend.

Servet zegt dat de Wet en de beloften van het Evangelie zijn vervuld. Hier is Calvijn best wel ontstemd over. Christus heeft ons namelijk alle geestelijke goedern aangeboden, maar die genieten wij door hoop. Dit zal zo blijven tot we de sterfelijkheid hebben afgedaan en Christus direct zien.

De tegenstelling tussen Wet en Evangelie moet we genuanceerd worden gebracht. Wet is inderdaad een levensregel waar de dood het loon van is als we ons daar niet aan houden. Maar het is niet alsof de Wet een andere manier van zalig worden leert. Alle mensen tot aan Johannes hebben de eerste beginselen van het onderwijs gehad. Het Evangelie verschilt slechts in helderheid van de openbaring van de Wet als geheel.

Johannes de Doper is dan een interessant persoon, hij staat op de grens tussen Wet en Evangelie. Hij duidde Jezus als het Lam van God tot verzoening, maar sprak nog niet over de kracht en heerlijkheid die openbaar werd bij de opstanding. Hij is net geen apostel, desondanks hij deze wel heeft voorbereid, maar hij heeft wel de kern van het Evangelie verkondigd.

Maandag lezen we boek II.10.1 - II.10.7

donderdag 9 april 2015

09-04; Boek II.53 - II.8.59

De Wet en de profeten hebben ons geleerd dat geloof op de eerste plaats komt en daarna de liefde. Zo is dus de tweede tafel niet uitvoerbaar zonder de eerste tafel van de Wet. Zo kan je je naaste niet dienen als je God niet dient.

Opvallend is dat er in de Wet geen enkel gebod staat dat persoonlijk voordeel oplevert voor jezelf. De eigenliefde is van nature sterk genoeg en dit blijft een mens altijd houden. Het is zelfs zo dat God deze eigenliefde heeft genomen als maatstaf voor je naaste.

En natuurlijk is onze naaste zo'n beetje ieder willekeurig mens op deze planeet. En om deze lief te hebben moeten we niet naar de mens kijken omdat deze vaker haat dan liefde oproept. We moeten op God zien.

En dit is wat anders dan de Roomse kerk die deze regel optioneel maakt voor gewone gelovigen en alleen voor monniken bindend maakt. Dan moeten we ook uit de Bijbel schrappen dat God alle wraak toekomt. Chrysostomus en Augustinus, eigenlijk alle oude kerkvaders hebben geen blijk gegeven dat dit gebod niet als een volwaardig gebod voor iedereen moeten gelden.

Ook is de 'vergeeflijke zonde' Calvijn een doorn in het oog. Dat is een begeerte die kort zonder toestemming in de mens zit. In het laatste gebod gaat het om het begeren. En een begeerte kan er alleen komen als het hele hart, ziel en verstand niet God zoekt. Ik moet zelf denken aan een uitspraak dat e niet kan voorkomen dat een vogel over je hoofd vliegt maar wel kan voorkomen dat een vogel een nest bouwt op je hoofd. Calvijn zou daar iets van vinden, vermoed ik. Iedere zonde is doodzonde, een onderscheid tussen verschillende zondes is onbijbels en volgens het woord van Augustins een bedrieglijke weegschaal.

Morgen lezen we boek II.9.1 - II.9.5

woensdag 8 april 2015

08-04; Boek II.8.47 - II.8.52

Negende gebod; geen vals getuigenis.
Vrij simpel, niks te maken willen hebben met leugen, mensen helpen in het handhaven van de waarheid. Zowel in de rechtspraak als in persoonlijke gesprekken. Het gebod slaat ook op laster en slinkse achterklap.
Veel mensen vallen toch in de zonde van kwaadsprekerij, we genieten ervan. Kwaadsprekerij is in de context van Calvijn dan weer niet een scheldwoord om iemand te corrigeren, een aanklacht of een berisping. Het gaat om de spraak die uit de kwaadaardigheid van het hat ontspringt.

Tiende gebod; niks van de naaste begeren.
Het lijkt een overbodig gebod, in de voorgaande geboden is alles al verboden wa hierin genoemd zou kunnen worden. Maar in de vorige geboden ging het over een besluit, in dit gebod gaat het over de begeerte. We mogen onze ziel niet laten prikkelen tot de begeerte. God wil dat onze ziel in beslag wordt genomen door de liefde. Ieder klein sprankje begeerte is bederf hiervan. De voorbeelden in het gebod zijn de zaken waar de mensen het verzotst op zijn.
Dit was de tweede tafel.

De Wet wil zo het leven van de mens omvormen tot het beeld van goddelijke zuiverheid. God heeft in de Wet Zijn wezen gelegd, en wie de Wet uitvoert brengt het beeld van God tot uitdrukking. De Wet is dus niet secundair, maar echt de wil van God. Er valt ook niet veel aan toe te brengen aan deze woorden, zeker als de Wet wordt gepaard aan het Heel je ziel etc. De Wet is niet een beginnetje van de heiligmaking, maar de hoogste trap van levensheiliging is erin te vinden.

Chritus en de apostelen hebben het vaak in het NT over de tweede tafel als ze het hebben over de Wet, niet over de eerste tafel. Dat doen ze omdat ze dan vragen naar het bewijs van eerbied van God, de zichtbare merktekens van de eerste tafel zijn dus gelegen in de gehoorzaamheid aan de tweede tafel.

Morgen lezen we Boek II.8.53 - II.8.59

dinsdag 7 april 2015

07-04; Boek II.8.39 - II.8.46

Het zesde gebod; niet doden.
We moeten in dit gebod iedere vorm van schade toebrengen achterwege laten, en juist het leven van de naaste beschermen. Maar nog dieper gaat dit ook ons innerlijk aan. God laat dit gebod ook gaan over haat en moordlust die niet per se uitgevoerd wordt. Calvijn gelooft niet dat iemand kwaad kan worden op iemand anders zonder dat het verlangen hem kwaad te doen in hem opvlamt. Dat is een mooi gedachte-experiment. Volgens mij is dit waar en ook de reden waarom het niet duidelijk is wat mensen willen als ze boos zijn en iets zeggen tegen de persoon op wie ze boos zijn. Iemand die zich vervelend gedraagt in een treincoupé bijvoorbeeld door muziek op zijn telefoon af te spelen. Als iemand daar wat boos van zegt lijkt hij niet tevreden als het doel van de vraag is bereikt, dat de muziek uitgaat. Is dat omdat het eigenlijke doel is hem iets aan te doen wat zo'n persoon in zijn binnenste beraamt en is hij daarom nog steeds niet tevreden tot hij de situatie of de persoon vergeet?

Reden voor dit gebod is simpel, een ander is ook een mens, dus ook beeld van God en ook van ons vlees. De nadruk die wordt gelegd op het lichamelijke laat zien dat het innerlijke ook belangrijk is.

Het zevende gebod; niet echtbreken.
God bemint kuisheid en reinheid, wij moeten dan onreinheid uit de weg gaan en een diepe afkeer hebben van een wellustige begeerte. God heeft het huwelijk gezegend, zo hoeft de mens niet alleen te zijn. Maar zo is ook iedere andere vorm van samenleven vervloekt. Het huwelijk is ook een remedie om wellusten tegen te houden.

Maagdelijk leven is een grote gave, maar niet voor iedereen weggelegd. God geeft deze gave, maar wie denkt met Gods hulp ongetrouwd te kunnen leven zonder daadwerkelijk Gods hulp(een maagdelijk leven wordt niet zo rijkelijk gegeven) gaat tegen Gods instelling in. Er zijn mensen die gecastreerd zijn om zich aan de kerk toe te wijden, maar dat is op een bijzondere manier kenbaar gemaakt. Daarom wie het vatten kan, vatte het.

Als je toch probeert celibatair te even strijd je tegen God en de door Hem bepaalde natuur als je de aard van je leven niet aanpast aan de maat van je mogelijkheden. Celibatair leven is ook niet voor het gemak of de rust. Er zijn veel mensen die zich niet kunnen beheersen, dus het is geen schande om de enige remedie tegen onkuisheid aan te grijpen. Kuisheid is van de ziel.

God wil kuisheid, en alles wat daarmee in strijd is veroordeelt Hij. Een eerbaar en ingetogen leven geldt ook binnen het huwelijk. Het huwelijk is geen reden om bandeloos te leven. Anders kan je als man een hoerenloper van je eigen vrouw genoemd worden. Volgens mij zegt Calvijn hier dat het huwelijk geen 50 tinten grijs is. Ook ons uiterlijk en onze daden moeten kuis zijn. We moeten niet met ons uiterlijk andermans kuisheid belagen.

Achtste gebod; niet stelen.
God heeft door Zijn voorzienigheid gegeven aan een ieder wat hem of haar toekomt. Dit is niet alleen af te nemen met geweld, maar ook op allerlei oneerlijke praktijken, hiertegen gaat het gebod. Hier is een interessante parallel met het eerste gebod. Wie zijn naaste iets onthoudt wat hem toekomt doet zijn naaste te kort en eigent zich dat toe. Net zoals God de eer onthouden en aan iets anders geven doet God tekort en is ook schuldig.

We moeten anderen ook helpen met hun eigendommen en niet ons eigendom vermeerderen ten kosten van anderen. De nood van andere moeten we met eigen rijkdom verlichten. Verder moet ieder op zijn plaats de ander de verschuldigde goederen, geld of eer of gehoorzaamheid, geven. Wat je aan je naaste schuldig bent, moet je je naaste betalen.

Morgen lezen we boek II.8.47 - II.8.52

maandag 6 april 2015

06-04; Boek II.8.33 - II.8.38

Zalig Pasen iedereen!

Over het vierde gebod, waarom vieren we de zondag eigenlijk?

Er zijn dus in de tijd van Calvijn vooral dopersen geweest die het onderhouden van bepaalde dagen vonden horen bij het Jodendom. Ook met een beroep op Paulus. Maar Paulus schaft niet alle onderhoudingen van dagen af, alleen diegene die als een ceremonie vasthouden aan een voorafschaduwing waardoor de heerlijkheid van Christus wordt verduisterd. Die dagen die waren ingesteld om te wijzen naar Christus. Wie deze onderhoudt doet feitelijk alsof Christus nog niet is gekomen. Paulus keert zich niet tegen dagen die kerkelijk doel dienen.

De zondag markeert dus het verschil tussen de Joden en christenen. Voor christenen is er ook niks bijzonder aan de zevende dag. Het kan iedere willekeurige dag zijn, als er maar een dag wordt gekozen waarop mensen Gods werken overdenken, rusten van onze werken en onze ondergeschikten wat ademruimte kiezen. Dit betekent niet dat de sabbat alleen verplaatst moet worden om de Joden dwars te zitten en deze dag bijzonderder is dan de overige zes dagen. Een christelijke sabbat is volgens Calvijn een willekeurige dag en een middel om de heilige bijeenkomsten in stand te houden. Niets meer, niet minder.

Vijfde gebod; ouders eren,

Als God een orde van 'verhevenheid' instelt hecht Hij er veel waarde aan als deze ook door ons als zodanig wordt erkend. Eer is niet alleen eerbied, maar ook beloning. Dit gebod is zo tegennatuurlijk dat het ons gemoed vermurwt en ons went aan andere vormen van verhoudingen buiten het ouderschat. We moeten beseffen dat God de enige echte Vader is en dat daarom vaders iets goddelijks afstraalt. net als vorsten. Via de titel vader moeten we dus van onze biologische vader kijken naar God de Vader.

De eis van het gebod is om iedereen die boven ons gesteld is te eerbiedigen, gehoorzamen en dankbaar te zijn, of ze het nu waar zijn of niet. Ze zijn immers niet buiten Gods voorzienigheid op die plaats gesteld. Ook de natuur laat zien dat eerbied voor ouders normaal is.

Dit is ook het eerste gebod met een expliciete belofte. Je zult leven dan. Een lang leven wordt door de hele Bijbel gezien als een zegen van God. Een lang leven is dus een belofte in zoverre God je ertoe zegent, en een zegen als het een bewijs is van Gods genade die Hij nog meer zal laten zien dwars door de dood heen.

De dreiging is dan weer dat God de ongehoorzame kinderen met de doodstraf laat ombrengen. En als ze dit ontlopen dan voltrekt God zelf Zijn oordeel. Calvijn verwijst naar de ongehoorzame types die bij ruzies en vechtpartijen omkomen. Ik moet zelf denken aan die types die iedereen wel in de klas had waarvan je wist dat die niet goed terecht kwamen. Hoe ik deze gedachte moet taxeren laat ik voorlopig in het midden. Deze toch wel naar fatalistische onderwerping geldt allen voor zover de hogergestelden het in de Heere is. Ze moeten altijd analoog aan de Vader of Heer zijn, anders zijn ze onze gehoorzaamheid niet verschuldigd. Als ze ons eraan toe zetten de Wet te overtreden hoeven we ze niet meer te beschouwen als ouders, vorst, maar als vreemdelingen. Dit assertief-fatalisme staat mij wel aan. :)

Ik heb het vermoeden dat ik uitgebreider type als ik wakkerder ben, dus wanneer ik later op de dag dit tik, desondanks de toch niet hele slappe koffie 's ochtends....

Morgen lezen we Boek II.8.39 - 46

vrijdag 3 april 2015

03-04; Boek II.8.27 - II.8.32

Verder over het derde gebod. Calvijn laat zien dat in de Bijbel er ook voor particuliere zaken eden voorkomen. Dat mag, je mag alleen  een eed niet makkelijk en oppervlakkig gebruiken, als het om de eer van God gaat of om de stichting van de naaste te bevorderen.

Het vierde gebod; sabbatsrust.
Het is een bijzonder gebod, bedoelt om als beeld van de komende rust, een regeling waarop iedereen bij elkaar kon komen voor de godsdienstige verplichtingen en een dag van rust. De voorafschaduwing van de geestelijke rust was het belangrijkst. Misschien heeft God daarom wel de sabbatsrust benadrukt in de geschiedenis. Het is onder woorden gebracht door Mozes en Ezechiël, de sabbat was een belofte dat God Israël zou heiligen. Daarom moeten we menselijk werk en begeertes van het vlees loslaten en richten op de wil van God. Ook stoppen met menselijke gedachtes, het is rusten in God.

Dat het de zevende dag is kan opgevat worden dat zeven meer betekent. De eeuwige rust, of de laatste dag zoals onze echte rust in de laatste dagen zal zijn. Maar als dit te speculatief is voor mensen vindt Calvijn het genoeg te weten dat God een dag heeft uitgekozen.

De sabbatsrust is vervuld door Jezus, het is onderdeel van de ceremoniële Wet die Jezus verafschaduwde. Zo gaat de sabbat dan niet meer over een dag in de week maar over heel ons leven. Maar dit zijn geen schaduwachtige zaken, dit is ook geldig voor ons. We hebben nu ook een vaste dag voor de eredienst en een dag rust nodig. Dit is ook meer praktisch, alles in de kerk moeet betamelijk en ordelijk gebeuren, en iedere dag kerkdiensten zou misschien wel fijn zijn, maar dat trekt niet iedereen.

Maandag lezen we II.8.33 - II.8.38

donderdag 2 april 2015

02-04; Boek II.8.20 - II.8.26

Over het tweede gebod;
Is het niet onrechtvaardig dat God de kinderen laat boeten voor zondes van de ouders? Nou ja, alle mensen zijn doemwaardig, dat zet de zaak in ander perspectief. Ook de tekst over de zure druiven en stroeve tanen(Ezech. 18:20) gaat hier niet helemaal onder, de Israëlieten klagen daar dat zij als rechtvaardigen worden gestraft voor de zonde van hun ouders, maar ze worden gestraft om hun eigen zondes.

En de zegen tot in het duizendste geslacht geldt niet alleen voor opvoeding, maar Gods verbond. Dit gebod is dus een waarschuwing en troost.

Het derde gebod; geen ijdel gebruik van de naam van God;
Dat is niet alleen de naam niet verkeerd gebruiken, maar ook God eren met woord en daad. Alles moet geschikt zijn om Hem te verheerlijken, niet te kort te doen en hoog geacht te worden. Het gaat hier niet over liegen en meineed, dat komt in een later gebod op de tweede tafel, het gaat hier om de dienst aan God. Een eed bij God is de erkenning van God, het is een soort belijdenis doen.

Als Gods naam is aangeroepen en er is meineed gepleegd, dan is dat nogal wat. We kunnen niet zweren zonderook Gods wraak eraan te verbinden. Een eed zweren is ook niet zomaar wat en mag alleen in geval van nood gebruikt worden in het belang van de godsdienst of de naastenliefde.

Wederdopers worden weerlegt door Calvijn: zij zijn van mening dat Jezus zweren in het geheel heeft afgeschaft. Dat is nietwaar. Jezus is niet in tegenspraak met Zijn Vader en de bergrede is bedoeld om de juiste interpretatie te geven. Dus Jezus heeft het over de verkeerde gebruiken die de Farizeeërs zijn verzonnen. Het geheel niet slaat niet op het zweren, maar op wat daarna komt.

Morgen lezen we Boek II.8.27 - II.8.32

woensdag 1 april 2015

01-04; Boek II.8.15 - II.8.19

We beginnen midden in een stuk waarin Calvijn de inleiding van de wet uitlegt.

Als God zegt dat Hij ons uit het land Egypte heeft geleid, is dit een herinnering aan een weldaad. Zo laat hij Zich kennen als de bewerker van vrijheid en claimt Hij die titel tegenover anderen goden en namen. Voor ons geldt dat God ons uit de zonde heeft bevrijdt en in Zijn koninkrijk heeft gebracht.

Het eerste gebod, dit betekent niet alleen geen andere goden hebben, maar ook wat God toekomt niet op een ander overdragen. God komt toe onze aanbidding geestelijke gehoorzaamheid van het geweten, het vertrouwen, de aanroeping en de aanbidding. Het 'voor Mijn aangezicht' laat de ernst van het gebod zien. God maakt daartegenover echter duidelijk kenbaar dat alles wat wij op touw zetten wat wij beramen en wat wij ten uitvoer brengen, Hem onder ogen komt. He geweten moet daarom rein zijn, zelfs van de meest verborgen gedachten aan afvalligheid, als wij onze godsdienst aangenaam willen maken.

Het tweede gebod, geen gesneden beelden. God geeft zelf aan hoe Hij is en hoe Hij vereert wil worden. We moeten niet denken dat we God kunnen vatten in beelden, en we moeten beelden niet gebruiken in de godsdienst.

God zet met de dreigende woorden dit gebod kracht bij, deze is in feite hetzelfde als dat God zou zeggen dat Hij de enige is om aan te hangen. Maar dan met donkere tinten geschilderd. Net als in een huwelijk belooft de Kerk met dit gebod haar trouw aan God. Als haar Bruidegom zelf heiliger en kuiser leeft zal Hij meer ontvlammen als Hij ziet dat Zijn vrouw dit niet doet.

Calvijn behandelt hier ook over de straf door de generatie heen. Hier gaat het over de straf tot in het vierde geslacht terwijl God in Ezechiël duidelijk maakt dat Hij niet de zoon laat opdraaien voor de zonden van de vader. Er zijn wat uitvluchten bedacht zoals dat God tijdelijke straffen bedoelt. Maar Calvijn benadrukt dat de zonde zo groot is en de straf zo zwaar dat deze niet beperkt kan blijven tot het grenzen van het tegenwoordige leven. En je kan ook niet verwachten dat een goddeloze vader voorbeeldig vrome zoons krijgt.

Volgens mij is dit laatste gedeelte altijd het moeilijkst te verkroppen, zeker voor geïndividualiseerde 21ste eeuwers. Maar misschien ook wel ontnuchterend dat zonde niet alleen consequenties hebben voor de zondaar, maar ook voor meerdere mensen. Laat ons dit aansporen om ons nog meer toe te leggen op het goede, wie weet heeft dit ook gevolgen voor meerdere personen.

Morgen lezen we Boek II.8.20 - II.8.26