maandag 31 augustus 2015

31-08; Boek IV.1.15 - IV.1.21

De 35ste week van Lectio Calvini.

Volgens mij ben ik vergeten twee paragrafen te lezen vrijdag die gaan over het niet te snel verlaten van de gemeente, of als donatist of kathaar een zuivere kerk zoeken. De kerk is gemengd met goddelozen tot de volheid van de tijd. Paulus noemde de gemeente in Korinthe in zijn broef desondanks alle dwaling, zonde en scheuring nog steeds de gemeenschap van heiligen.

[15] Er zijn mensen, zoals ook in de Korinthebrief te lezen is, die misdadiger zijn en uit de gemeente geweerd moeten worden. Dit is de plicht van de Kerk, maar daarom mag nog steeds niet ieder voor zich beslissen om zich van de Kerk af te scheiden. We moeten ook niet strenger zijn dan Paulus en bij het Heilig Avondmaal anderen dan alleen onszelf onderzoeken. Paulus gaat er blijkbaar van uit dat het indringen van onwaardigen ons niet schaadt.

[16] De meeste mensen die de Kerk om dit soort zaken verlaten zijn ijverig voor gerechtigheid, misschien zelfs te ijverig. Maar het komt vaak voort uit hoogmoed, aanmatiging en een onjuiste opvatting van heiligheid. Calvijn sluit zich aan bij Augustinus die zegt dat de tucht tot eenheid en vrede moet leiden. Vromen moeten barmhartig vermanen en als ze dat niet kunnen, moeten ze geduldig verdragen. Wie uit afkeer de door God gegeven uitwendige verbintenis afweert, plaatst zich op een weg waarop men makkelijk uit de gemeenschap der heiligen valt.

[17] Sommigen gebruiken de heiligheid van de Kerk als argument, de Kerk behoort heilig te zijn, maar het is wel een heiligheid, vindt Calvijn, die van dag tot dag wordt vermeerderd, dus nooit af is. Het is niet dat de heiligen zonder spat of smet zijn, van Godswege wordt de heiligheid waar ze zich op toeleggen en een begin mee hebben gemaakt hun toegekend.

[18] De profeten hebben een voorbeeld gesteld in hun tijd. Het volk was vaak genoeg echt slecht bezig, toch hebben mensen zich vergaderd in de tempel en hebben ze geen nieuwe kerk gestart omdat ze bang waren zich te verontreinigen.

[19] Ook in Jezus' tijd gold dit. Te midden van Farizeeërs en mensen met een goddeloze levensstijl bleven mensen naar de tempel komen voor de openbare uitoefening van de godsdienst. Met Cyprianus moeten we dus bedenken dat we koren en geen kaf behoren te zijn en het aan de Heer toekomt aarden vaten te breken, niet aan de mens. De onreinheid van een predikant of gewoon kerklid raakt de vrome niet in zijn geweten als de sacramenten ook door hun worden aangeraakt.

[20] Er zijn dus mensen die slechts kerken erkennen die vrij van de allerkleinste smetten zijn en wijzen leraren af die gelovigen aansporen tot verbetering door hun te leren zuchten onder de last van zonden en toevlucht te nemen tot vergeving. Dit zou de volmaaktheid afhouden, is de reden. Mensen moeten aangespoord worden, vindt Calvijn, maar het is een duivelse leugen om te stellen dat mensen op aarde de volmaaktheid kunnen bereiken. En daarna gaat de Kerk aan vergeving van zonden vooraf. God geeft de vergeving binnen de gemeenschap der heiligen.

[21] God neemt ons niet maar één keer door de vergeving van zonden op in de kerk, maar door diezelfde vergeving bewaart en beschermt Hij ons in Haar. Een mens is zich sowieso zijn leven lang bezig om bewust te worden welke zonden hij vergeven van moet worden. We dragen ons hele leven de sporen van de zonden, we zouden het geen ogenblik volhouden als we maar één keer vergeven werden. We moeten het dan ook voor zeker houden dat door Gods goedgunstigheid, door tussenkomst van Christus' verdienste en dor de heiligmaking van de Geest, aan ons die in het lichaam van de Kerk opgenomen en ingelijfd zijn, genade voor onze zonden bewezen is en nog dagelijks bewezen wordt.

Morgen lezen we IV.1.22 -IV.1.29

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 28 augustus 2015

28-08; Boek IV.1.9 - IV.1.12

[9] De Kerk heeft een concreet gezicht en is zichtbaar en herkenbaar, daar waar Gods Woord zuiver wordt gepredikt en de Sacramenten volgens de instructie van Christus bediend worden. De algemene kerk(algemeen is dus in de zin van katholiek, vermoed ik) bestaat uit de menigte verspreid over tijd en plaats maar toch een is in de ene waarheid van de goddelijke leer. Individuele personen moeten anders beoordeeld worden. Mensen die het gezelschap van de vromen eigenlijk niet waard zijn worden geduld en behandeld als broeders en gelovigen. Ze mogen hun plaats in Gods volk hebben als deze niet door een wettig vonnis wordt weggenomen. Kerken kunnen zo niet beoordeeld worden.

[10] Calvijn concludeert dat als we de kerk kunnen herkennen de kerk er is als de kerk er is. We moeten die kerk dan ook als kerk herkennen. Zich onttrekken aan de gemeenschap is voor God overloperij en deserteren. Niet luisteren is inbreuk maken op Gods gezag. De Kerk beheert namelijk de waarheid. Een kerk verlaten is daarom het verloochenen van God en Christus.

[11] Satan is er altijd op uit geweest om de merktekenen van de Kerk weg te nemen of te vernietigen, daardoor konden we ze soms gewoon niet zien of hadden we minachting  voor de kenmerken. De gedachte aan afscheiding is een dodelijke verzoeking. Als een kerk zich presenteert zonder Woord en Sacrament moeten we niet direct lichtvaardig en zelfverzekerd handelen of direct alle eer geven.

[12] Een kerk mag niet afgevallen worden als ze vasthoudt aan Woord en Sacrament, zelfs al is ze voor de rest vol gebreken. Zelfs een gebrekkige leer of bediening van sacramenten mag dit niet doen. Hoofdzaken van de leer zijn ook niet allemaal van dezelfde orde. Zelfs binnen de eenheid van het geloof kunnen kerken onderling van mening verschillen. Calvijn wil niet kleine dwalingen in bescherming nemen, maar wel de kern van de Kerk duidelijk hebben. Als mensen dat zien en ondertussen proberen de kerk op de dwalingen te verbeteren doen ze hun plicht.

Volgende week lezen we boek IV.1.15 - IV.1.21

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 27 augustus 2015

27-08; Boek IV.1.5 - IV.1.8

[5] De ambten zijn aangesteld voor de opbouw van Christus' Lichaam. God heeft aan de herders de taak toebedeeld om de hemelse leer te prediken. God vervult ons met geloof door het Evangelie en behoudt de macht zo de macht om te behouden. In het OT waren er ook heilige bijeenkomsten waarin de priester de leer verkondigde. Ook daar was, net als nu, God aanwezig bij zijn inzettingen. God heeft dingen gestructureerd en als bron daarvan gebruikt Hij die structuren. God laat altijd mensen opstaan om te ons te leren en heeft ons niet afhankelijk gemaakt van engelen.
Aan de ene kant kunnen we zo getest worden op gehoorzaamheid. Aan de andere kant is het Gods aanpassing aan ons niveau zodat we niet wegvluchten door de donder van goddelijk spreken. De waarde van het Evangelie koppelen aan de verkondiger is dan ook ondankbaarheid. Dus het zelf uitzoeken met een boek en een meditatie zonder de openbare bijeenkomsten vindt Calvijn hoogmoed, afkeer of naijver.
De Kerk bestaat voornamelijk uit prediking en de onderwijzing een sterke band tussen de heiligen vormt. Een gelukkige ontmoeting in de eenheid van het geloof doet zich voor wanneer allen, van de hoogste tot de laagste, zich richten op hun Hoofd. Alle tempels die niet gebouwd zijn hiervoor zijn zinloos.

[6] Er is verwarring over het predikambt. Aan de ene kant denken mensen te hoog over het ambt, aan de andere kant willen mensen iets geestelijk niet in de handen van een sterfelijk mens leggen. Uit de Schriftgegevens concludeert Calvijn dat alleen God de eer en macht toekomt om het hart te vernieuwen en het verstand te verlichten. Maar wie leergierig naar Gods dienaren luistert zal daar ook de vrucht van leren kennen en snappen dat God niet zonder reden dit ambt heeft ingesteld.

[7] Over de kerk. De kerk is soms in de Bijbel de groep mensen die voor Gods aangezicht verkoren zijn, soms de groep mensen op aarde die gedoopt zijn en belijden Christus te vereren. En in die laatste categorie komen ook de huichelaars vol. Desondanks we geloven in de eerste versie van de Kerk, moeten we ook de tweede versie hoog houden en gemeenschap onderhouden.

[8] God weet wie de Zijnen zijn. We hebben als mensen wel onderscheidingstekens van de Kerk gekregen. Maar uitsluitsel hebben we nooit. De vroomste mensen kunnen vallen en de meest goddeloze mensen kunnen zich bekeren. Waar we ons daarom op moeten richten zijn de personen die het geloof belijden, voorbeeldig leven en deelnemen aan de Sacramenten.

Morgen lezen we boek IV.1.9 - IV.1.12

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 26 augustus 2015

26-08; Boek IV.1.1 - IV.1.4

De eerste drie boeken van de Institutie waren over de innerlijke zaken, nu komt het laatste boek over de uiterlijke middelen waardoor God werkt. Hierdoor wordt het geloof zichtbaar in de werkelijkheid.

[1] Om onze zwakheid van verstand te hulp te komen heeft God middelen gegeven zodat we zouden komen tot het einddoel van het geloof. De middelen zijn de Kerk, de herders en leraren, en de Sacramenten. Daarom worden deze in dit boek besproken, net als een politiek standpunt voor de Kerk in de wereld. Allereerst bespreekt Calvijn de Kerk omdat hierin de kinderen van God vergaderd worden. Wie de Kerk niet als moeder kan hebben, kan ook niet God als Vader hebben.

[2] De kerk is de zichtbare kerk, maar bestaat ook uit alle uitverkorenen van God.
Als we 'een Kerk geloven', zoals het Apostolicum zegt, valt er te twisten over 'een kerk geloven' of 'in een kerk geloven'. De eerste manier van spreken is oud en was om aan te geven dat de manier van een kerk geloven anders is dan in God geloven. Het geloof betekent dat de genade van Christus ondanks alle aanvechting altijd vrucht zal dragen.
Het is te nauw om de kerk alleen te zien als alle uitverkorenen, het geloof is ook in de eenheid van de Kerk, daarom wordt ze ook algemeen of katholiek genoemd. Met meerdere kerken zou Christus aan stukken gescheurd zijn. En Hij is het ene hoofd van Zijn Kerk. Desondanks alle tegenspraak van alle kanten en schijnbare verdeeldheid moeten we blijven geloven dat de dood van Christus vrucht draagt en de kerk wordt bewaard, al is het in schuilhoeken.

[3] Het artikel heeft betrekking op de uiterlijke kerk. Je moet je als schaap van de kudde gedragen. Het is de gemeenschap der heiligen. Zo moet je je dan ook gedragen, dat ze elkaar kunnen laten delen in de weldaden van God. Niet dat iedereen hetzelfde bezit in geestelijke zin, maar ook dat het niet de maatschappelijke orde doorbreekt en eigen bezit afschaft. Het is eenheid in het Hoofd van de Kerk en vanuit daar delen in elkaars bezit.
Als in een Kerk geloven betekent dat steun voor ons omdat de Kerk altijd bewaard zal worden en wij er lid van zijn, ze staat vast in de uitverkiezing. In de tweede plaats zit de gelovige zo vast aan de Kerk als een lichaamsdeel aan een lichaam zit, in dit geval het Lichaam van Christus. In de Kerk is de waarheid te vinden en God zal in Zijn Kerk vertoeven.
Deelgenoot van de kerk zijn vermag zoveel dat het ons in de gemeenschap van God bewaart. Door lid te zijn van de Kerk zijn we Gods eigendom. De Kerk is een kwestie van het geloof en we moeten geloven dat ze niet minder bestaat als we het niet zien of begrijpen.

[4] Maar de zichtbare kerk mogen we ook moeder noemen, wat ons veel leert. Er is namelijk geen andere toegang tot het leven buiten de Kerk. Er is buiten geen vergeving en geen zaligheid te verwachten, wat de Ot profeten al verkondigden. We mogen de Kerk pas verlaten als we ons hele leven leerlingen van haar geweest zijn.

Morgen lezen we boek IV.1.5 - IV.1.8

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 25 augustus 2015

25-08; Boek III.25.9 - III.25.12

Het laatste beetje boek III. Calvijn rond het leerstuk van de opstanding af en heeft het over het eeuwige leven.

[9] Desondanks de opstanding een weldaad van Christus is, is er een opstanding tot leven en een opstanding tot oordeel. Of die zullen er zijn. Dat hoeft ons niet te verbazen, God laat ook Zijn zon opgaan over goede en slechte mensen. In die zin kan dit ook de veroordeelden aangerekend worden. Ook is de opstanding van de goddelozen een bijzaak.

[10] De eeuwige gelukzaligheid is het doel van de opstanding. Het is de toestand waar we nu en hier alleen maar een onvolkomen beeld van kunnen geven. Al het spreken is een voorproefje om ons ernaar te laten verlangen. We moeten voor ogen houden dat God het goede ten volle in Zich bevat en daarom moeten we ook niks buiten Hem zoeken. We moeten het overdenken, maar niet teveel pretenderen te weten. Anders gaan we vragen zonder nut stellen of speculeren.
Er is op aarde en in de hemel een verdeling in meer en minder van het schijnen van Gods licht over Zijn heiligen.

[11] Oriënteren op de Schrift voorkomt het overschrijden van de gestelde grenzen voor onze vragen. Calvijn wil dan ook niet anderen voeden door op hun vragen in te gaan. Calvijn wil niks hebben van Thomas van Aquino die de indeling en afstanden tussen de heiligen wil weten. Ook vindt Calvijn het genieten van de nieuwe schepping genoeg nut, de Aquinaat wil het nut weten van een nieuwe aarde die de heiligen niet nodig hebben. Het is genieten in plaats van gebruiken. Calvijn verwacht dat ieder gebrek in de schepping ophoudt, in zekere zin dus ook het roesten van metaal. De zegen van het nageslacht komt tot voltooiing en wordt niet doorgezet. WE moeten niet vergeten dat we door een spiegel kijken, als je dat vergeet kan je wel blijven discussiëren als je teveel wilt weten. Het is belangrijker hoe je naar de hemel gaat, dan hoe het er precies uitziet en in elkaar zit.

[12] Het oordeel is zwaarder dan dat er staat. Het zijn zinnebeelden. We kunnen ons een geringe voorstelling maken, maar het is voornamelijk bedoelt om aan te geven hoe het is om van gemeenschap met God verstoten te zijn en Gods majesteit benauwend te ervaren.

Morgen lezen we de eerste vier paragrafen van boek IV.

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 24 augustus 2015

24-08; Boek III.25.7 - III.25.8

En alweer de vierendertigste week van Lectio Calvini.

[7] Er zijn ook dwalingen waarin de zielen nieuwe of andere lichamen krijgen. Volgens de manicheeërs is het lichaam onrein, wat een verzinsel van de duivel is. Calvijn spreekt tegen dat wat nu de hemel onwaardig is, de opstanding niet in de weg staat. God maakt ook aanspraak op ons lichaam en zal deze niet tot eeuwige verrotting overgeven na de dood. De opstanding uit de dood wordt ook in het OT geleerd, in het NT is er naast de brieven het verhaal dat Paulus om het verkondigen van de opstanding uitgelachen wordt. Ook wordt de band tussen het Hoofd van het Lichaam en de leden verbroken door nieuwe lichamen bij de opstanding. Christus heeft bij Zijn opstanding hetzelfde lichaam weer aangenomen.

[8] Uiteindelijk is het geloof in nieuwe lichamen ontsprongen uit ongeloof dat een lichaam na verrotting weer kan opstaan. Maar Calvijn en de zijnen laten zich door het getuigenis van de Geest in de Bijbel leiden. Het zou ook onredelijk zijn dat het lichaam zo uitgesloten is van het nieuwe leven als deze zo'n duidelijke rol speelt voor God in het huidige leven. En ook de begrafenisrituelen uit het OT waren tekenen van het eeuwig leven dat toen moeilijk te zien was. Christus legt ook de nadruk op begrafenisrituelen, net als aartsvaders. Jakob liet zelfs zijn beenderen mee terugvoeren naar het beloofde land.
Maar we moeten dan weer niet teveel filosoferen over de opstanding, het is en blijft een verborgenheid.  We weten dat we in wezen hetzelfde lichaam zullen hebben, maar in een andere hoedanigheid, het zal met onbederfelijkheid bekleed worden. Ook hoeft er niet een lange tijd te verstrijken tussen dood en opstanding.


Morgen lezen we boek III.25.9 - III.25.12

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 21 augustus 2015

21-08; Boek III.25.4 - III.25.6

[4] Het is eigenlijk ongepast te vragen hoe de opstanding uit de dood plaats gaat vinden, maar Paulus geeft wel een beeld van gewas dat eerst sterft voordat het groeit. Het vertrouwen op Gods almacht is cruciaal, dat werkte ook zo voor Jesaja en Job. Ook het vallei van de dorre beenderen bij Ezechiël geeft te denken over opstanding, desondanks het over de terugkeer van het Joodse volk gaat. Jezus Zelf heeft het over opstanding van de doden(Joh. 5:28). Met Paulus mogen we dus al de overwinning vieren in de strijd, omdat ons het toekomende leven is beloofd.

[5] Er zijn mensen die de gedachte aan de opstanding willen voorkomen. Desondanks hebben ook de heidenen een bepaald beeld van de opstanding gehad. Want ook zij begroeven hun doden. Er zijn mensen die dit altijd hebben ondermijnd, al in Paulus tijd, maar Calvijn richt zich op de chiliasten(https://nl.wikipedia.org/wiki/Chiliasme). Calvijn vindt dat Christus langer dan duizend jaar regeert en ziet geen steun voor een duizendjarig rijk in Openbaringen, zoals chiliasten beweren. Ook gaan de kinderen van God hun gelukzaligheid voor eeuwig genieten, niet in een duizendjarig rijk. Er is een eeuwig leven en een eeuwig straf, desondanks de zondes tijdelijk waren.

[6] Hierbij komen andere dwalingen, namelijk dat de hele mens sterft, dus bij de opstanding de zielen samen met de lichamen herrijzen. Andere zeggen dat de onsterfelijke zielen een nieuw lichaam krijgen. Calvijn is sterk tegen de onderwaardering van het lichaam, en ook tegen de onderwaardering van de geest. De geest onderscheidt ons van de dieren en zal het lichaam afleggen. Er staat ook dat de geesten der rechtvaardigen vergaderd worden na de dood(Hebr. 12:23). Het is duidelijk dat de ziel hetzelfde blijft wanneer deze gescheiden wordt van het lichaam na de dood. Het is alleen niet betamelijk om nieuwsgierig de staat van de zielen tussen dood en opstanding te onderzoeken. We weten dat de zielen de verdiende rust krijgen en in gelukzalige blijdschap uitzien naar de wederkomst van de Verlosser. De verworpenen worden geketend tot de straf.

Volgende week lezen we boek III.25.7 - III.25.8

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 20 augustus 2015

20-08; Boek III.25.1 - III.25.3

Tot slot de leer van de opstanding.

[1] Van de dood overgebracht zijn in het leven betekent hopen op dingen die nog niet aan de dag getreden zijn. Ons leven is in Christus geborgen, voor ons dus de taak om geoefend te worden terwijl we nog in dit lichaam rondlopen in de hoop  die in de hemel voor ons is weggelegd. Daardoor worden we bespot, we laten het aardse liggen en jagen een soms wat schimmig overkomend beeld van gelukzaligheid na. Om dit vol te houden moet men zich wennen om de gedachten op de opstanding te houden.

[2] Plato heeft als enige gezien dat het hoogste goed voor de mens is dat hij één met God is, zonder te weten hoe dit precies kan. Laatst in een boekje gelezen dat Plato inderdaad een sombere toon had doordat hij de kloof tussen de wereld en God(in zijn opvatting die niet helemaal onwaar hoeft te zijn) kende. Christenen kennen de weg hiernaartoe wel, e verlangen r iedere dag meer naar. Dat is het doel dat we samen met Paulus moeten nastreven, zeker als we zien dat heel de schepping naar vernieuwing streeft. De schepping zucht ook onder de zondeval en wil als het ware terug naar de volmaakte staat. Ook de wederkomst van Christus spoort ons aan, we zullen Christus zien, zonder zonde, tot onze zaligheid.

[3] Het hele Evangelie zou nergens op slaan zonder de opstanding van de doden. Veel mensen geloven wel in de onsterfelijkheid van de ziel, maar niet in de opstanding van het vlees. We hebben twee hulpmiddelen om deze hindernis te omzeilen. We hebben Christus als onderpand, omdat we in ons het leven en sterven van Christus meedragen. Veel dingen die voor ons gelden, gelden ten volste in Christus. Ook is Christus niet opgewekt uit de dood om iets te bewijzen, maar om diezelfde krachtige werking in ons te laten uitoefenen door de Geest. Christus is zo een spiegel van de opstanding waarin we steun vinden, als we maar niet ongeduldig worden.
Er zijn mensen die de verhalen in de evangeliën van de opstanding poppenkast vinden, en ongeloofwaardig omdat het door vrouwen en onbetekenende mensen de wereld in is gekomen. Maar het getuigenis was zwak in het begin, maar door God bestuurd tot betrouwbaar. Juist ook de regeling met de Romeinse soldaten bezegelt het Evangelie. Ook is Christus aan meer dan elf discipelen verschenen, meer dan 500 mensen tegelijk. Deze getuigenissen niet geloven is koppigheid.

Morgen lezen we boek III.25.4 - III.25.6

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 19 augustus 2015

19-08; Boek III.24.12 - III.24.17

Hoe zit het met de verharding? Calvijn wijdt er een paar paragrafen aan.

[12] God heeft dus sommige mensen geschapen tot de ondergang om werktuigen van Zijn toorn te zijn en toonbeelden van Zijn strengheid. Deze verworpenen krijgen soms geen prediking, en als ze wel prediking krijgen worden ze blinder en dwazer. Het eerste is te zien in de vierduizend jaar voordat Jezus kwam, er was geen Evangelie, maar de mensen daarna verdienden net zo min het Evangelie als de mensen ervoor, aldus Maleachi. De reden hiervoor is diep verscholen in Gods geheime raad. Het tweede is te bewijzen aan de ervaring van vandaag de dag en in de Bijbel, waarin duidelijk staat dat niet iedereen het Evangelie aanneemt.

[13] God verkiest sommigen dus en gaat aan anderen voorbij, er is, met Augustinus, niks anders op te zegen dat dit gods wil is en dat God wilt wat Hij wilt. Chrysostomus legt dan weer teveel de nadruk op de beslissing van de mens, terwijl in de Bijbel bijvoorbeeld staat dat Lydia God vreesde, maar toch door God haar hart geopend kreeg voor de leer van Paulus. Evenzo staat in de bijbel dat God Zijn Woord stuurt naar mensen om hen te verharden, zoals de Farao. God geeft Zijn onderwijs soms om te verdwazen.

[14] Waarom verharden sommige mensen hun hart? Wat is de reden? Er zijn er die zeggen dat de mensen dit hebben verdiend(zoals Erasmus blijkbaar), maar dat is nog niet de diepste reden. De diepste reden ligt eraan dat de mensen gemaakt zijn om de Naam van God over de aarde bekend te maken. Hun verdoemenis draagt bij aan de eer van God. Het is duidelijk dat halsstarrigen niet verontschuldigt worden als de aanneming van de genade alleen kan door de Heilige Geest. Mensen klagen om deze leer en zeggen dat God Zijn macht misbruikt. Maar de gelovigen weten dat er niemand is die het oordeel kan doorstaan en dat er dus niemand onschuldig is.

[15] Er zijn Bijbelteksten die het tegenovergestelde van deze leer lijken te zeggen.
Ezechiel 33:1, God wil niet de dood van de zondaar. Deze tekst gaat zo tegen de ervaring in, dat de conclusie wel moet zijn dat de tekst geen recht wordt gedaan als men de wil uit deze tekst opvat als tegenovergesteld aan Gods eeuwige raad. De profeet spreekt hier hoop op vergeving te wekken bij de mensen die zich bekeren. Gods barmhartigheid komt altijd de boetvaardigheid tegemoet, en wie boetvaardig is hoeven niet bang te zijn dat God hun dood in de zin heeft. De goddelozen worden dubbel gestraft omdat ze geen gehoor geven aan Gods vriendelijkheid.

[16] 1 Tim 2:3-4; God wil dat alle mensen zalig worden. Deze tekst moet vooral uit de contekst zijn betekenis krijgen. anders moet de vraag beantwoord worden waarom God zoveel volken en mensen niet het Evangelie heeft gegeven. Alle mensen slaat niet op de getalsmatige som van alle mensen, maar op alle soorten mensen. Er is geen categorie mensen uitgesloten. God ontfermt Zich over wie Hij Zich wil ontfermen. Het gaat niet om afzonderlijke mensen, maar om alle mensen.

[17] Sommige mensen halen hieruit dat Gods beloften in strijd zijn met Zijn eeuwig raad en dus minder betrouwbaar. Zeker niet, maar de belofte moet wel in geloof aangenomen worden. God belooft alles aan diegene die gelooft, en die gelooft gelooft omdat hij gepredestineerd is. De goddelozen wijzen de belofte af. Het is inderdaad niet goed om God twee willen toe te schrijven, maar twee willen zijn alleen het resultaat van slechte exegese.

Morgen lezen we boek III.25.1 - III.25.3

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 18 augustus 2015

18-08; Boek III.24.6 - III.24.11

[6] Bij de uitverkiezing komt ook de belofte dat Jezus trouw over de uitverkorenen waakt. Als we twijfelen aan de uitverkiezing moeten we nagaan of in aan de zorg van Christus zijn toevertrouwd, mochten we hieraan twijfelen, dan komt Hij ons tegemoet. We moeten Christus omhelzen. Er zijn veel dingen in de Bijbel die ons soms aan het twijfelen kunnen brengen, zoals 'vele geroepen, weinig uitverkoren', maar Christus bidt voor ons en belooft dat Hij niet zal afwijzen wat Hij uitverkoren heeft.

[7] Er vallen ook christenen af. Dit zijn mensen, naar de mening van Calvijn, die Christus nooit hebben nagevolgd met een geloofsvertrouwen waarin de verkiezing haar bevestiging vindt. Misschien leken ze wel op gelovigen, maar ze hadden niet het zekere middel om hun verkiezing vast te maken, namelijk het Evangelie. Als Paulus tekeer gaat in de bijbel is dat niet om mensen bang te maken of onzeker, maar om makkelijke vleselijk denkende mensen aan te sporen en te leren uitzien op God. En hij schrijft niet over concrete individuelen personen, maar over groepen en sekten in het algemeen.

[8] De roeping van velen en de verkiezing van weinigen(Matt. 22:14) hoeft met al het bovenstaande niet meer bang te maken. Er is een algemene en een bijzondere roeping. De eerste is de prediking voor iedereen en uitwendig. De tweede is innerlijk voor de verkondiging, het is de verlichting door de Heilige Geest. De laatste is soms ook voor korte tijd bij mensen die ondankbaar blijken te zijn. Dit zijn mensen uit de vergelijking uit Matt. 22, die geen bruiloftskleren, dat is de heiligmaking van Christus, aan hebben, maar lompen.

[9] Judas was niet uitverkoren, hij was wel geroepen, maar niet op de bovenstaande manier, hij was aangesteld tot apostel. Maar als Christus over de uitverkiezing preekt, wordt Judas uitgesloten(Joh. 13:18). Daarom moeten we ook niet Gregorius I aanhoren als die zegt dat we alleen kennis hebben van onze roeping en niet van onze verkiezing. Hij maakt verkiezing afhankelijk van werken juist om mensen in vrees te brengen en houden. Dit alles beschouwd laat zien hoe de uitverkiezing een bron van versterking voor het geloof is.

[10] Uitverkorenen worden in de loop van hun leven geroepen en in de kudde geplaatst. Er is geen zaad van de verkiezing, dat in de harten van gedoopten wordt geplant, waardoor ze altijd geneigd zouden zijn tot dienen en vrezen van God. Dit wordt door sommigen beweerd met Bijbelse voorbeelden die dus niet kloppen(Cornelius was al wedergeboren). Plus dat de Efezebrief niks laat zien over zaad van verkiezing. En waar Paulus schrijft over het nieuwe leven is er een duidelijk rijtje dingen die de mensen deden, maar nu niet meer moeten doen.

[11] Paulus schrijft nergens dat de bekeerden God moeten danken dat ze door het zaad zijn beschermd van verkeerde dingen. Net als Petrus die gewoon een tijd van begeerte als afgelopen ziet(1 Petr.4:3). Denken in het zaad van de verkiezing is buiten de Schrift omdenken. God laat mensen in hun zonden en beschermt alleen tegen de onvergefelijke zonde, tot het tijd is om te roepen.

Morgen lezen we boek III.24.12 - III.24.17

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 17 augustus 2015

17-08; Boek III.24.1 - III.24.5

De 33ste week van Lectio Calvini.
Dit is het laatste hoofdstuk over de verkiezing.

[1] De roeping van de uitverkorenen en de verharding van de verworpenen worden nu behandeld. De roeping is het certificaat van de uitverkiezing, mensen weten dat ze uitverkoren zijn door de roeping, en ze weten andersom ook dat de geroepen zijn doordat deze uitverkoren zijn. Maar vanuit de prediking komt ook de verwerping tot de verworpenen. Wie wordt geroepen komt tot Christus, het is niet mogelijk dat Christus roept en de mens komt niet. Dat is wat Calvijn van Augustinus geleerd heeft. Hier komt geen greintje menselijke wil of lopen bij kijken. Het is Gods ontferming alleen.

[2] De roeping krijgt gestalte door de verlichting door de Heilige Geest, dit bewijst meer dat het om de mens heen gaat. Het volk dat niet gezocht en geroepen heeft vindt God. God bestraalt mensen met het licht van Zijn Woord. God laat Zijn goedheid zo zien, maar voor de verworpenen is dit slecht een bewijs van Gods liefde die ze afwijzen en daarom meer tot hun oordeel. De innerlijke roeping is een onfeilbaar onderpand van de zaligheid. De roeping is alleen uit genade omdat tot in de laatste instantie de verkiezing erbij van beslissende betekenis is.

[3] Er zijn twee vergissingen die mensen bij de verkiezing maken. De eerste is dat mensen mee willen werken met God door de verkiezing met een eigen keuze te bekrachtigen, de tweede is om de verkiezing afhankelijk te maken van iets wat achter de verkiezing ligt. We hebben de bevestiging van de verkiezing in de roeping, dus moeten we deze zoeken in het objectieve Woord. Het is niet dat de verkiezing pas bevestigd wordt na onze aanvaarding en hieraan haar kracht ontleent. De werking van de uitverkiezing ligt dus niet in het subject, is niet subjectief. We moeten het in het Woord zoeken, het zou ook gek zijn om hier niet naar te kijken als onze ogen verlicht zijn door de Geest.

[4] De kracht van de uitverkiezing is dus niet afhankelijk van of mensen wel of niet in (hun) uitverkiezing geloven, maar er zijn wel tekenen die volgen op de uitverkiezing als zekere bewijzen. Er zijn geordende wegen, die mensen moeten nemen en niet proberen te zoeken in de verborgen besluiten van God als ze door de duivel aan het twijfelen gebracht. Fatalisme ligt bij iedereen op de loer, verkiezing ligt vast en wat kan een mens er dan aan doen behalve twijfelen? Zoals sommige mensen die buiten het Woord om iets te weten willen komen over hun uitverkiezing en in diepe afgronden vallen, zo zijn er ook mensen die vruchten van vertroosting uit de uitverkiezing plukken. De roeping is voor sommige zwak, maar het is in feite helder en duidelijk, zoals Bernardus van Clairvaux onder woorden brengt.

[5] Jezus Christus is de spits van de uitverkiezing, alles wat we hebben in de uitverkiezing is door Christus, dus moeten we op bij Hem onze ogen slaan. In Hem zijn we uitverkoren, Christus is de spiegel van de uitverkiezing. En buiten Christus kunnen we het niet zoeken. De uitverkiezing moet dan ook te horen zijn in onze gebeden, maar niet op de manier van "verhoor mij, als ik uitverkoren ben..."

Morgen lezen we boek III.24.6 - III.24.11

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 14 augustus 2015

14-08; Boek III.23.11 - III.23.14

[11] Sommige mensen vinden het onbillijk omdat God niet dezelfde handelswijze naar iedereen is. God zou voor iedereen barmhartig moeten zijn. Maar God is ook billijk als Hij Zich in het straffen laat zien als een rechtvaardige rechter. Met Augustinus laat Calvijn zien dat God de straf voor allen laat zien en Zijn barmhartigheid bij enkelen.

[12] Sommige mensen zeggen dat de uitverkiezing mensen zorgeloos maakt om goed te doen, het is een excuus om lekker los te gaan omdat je zaligheid al in het besluit van God ligt, wat kan je dan nog veranderen daaraan. Maar de uitverkiezing is juist een aansporing om dit mysterie te overdenken en te leren verootmoedigen en te sidderen voor het oordeel terwijl je wacht op barmhartigheid. We zijn uiteindelijk uitverkoren om een heilig leven te leiden(Ef. 4:1). Dit moet alle lasteraars de mond wel snoeren.

[13] Een andere tegenwerping in het verlengde van de voorgaande, uitverkiezing zou aanmaningen zinloos maken. Paulus ontkracht dit, die heeft het vaak genoeg over de uitverkiezing maar laat het niet na om zijn brievenlezers aan te sporen om het goede te doen. De prediking moet er zijn om tot geloof te brengen, maar ook bewaren in volharding. Dat er mensen niet luisteren betekent niet dat de predestinatie niet waar is. Het moet gepredikt worden, naast de aansporingen dus.

[14] De waarheid moet op passende manier gezegd worden, het heeft geen zin om tegen mensen die niet geloven te zeggen dat dit komt omdat ze niet uitverkoren zijn. Dat geeft voedsel tot luiheid en slechtheid. Dit is meer een vervloeking uitspreken en dit soort mensen moeten uit de kerk verdwijnen. God brengt uiteindelijk effectiviteit aan in vermaningen. En omdat we niet het getal van de uitverkorenen kennen moeten we willen dat iedereen behouden wordt.

 Volgende week is de lectio boek III. 24.1 - III.24.5

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 13 augustus 2015

13-08; Boek III.23.6 - III.23.10

[6] Een tweede soort tegenargument is dat de mensen zichzelf verontschuldigen, ze zijn per slot van rekening gepredestineerd om zonde te doen. Dus hun treft geen blaam als ze volgens de voorzienigheid als ze doen wat ze zullen doen, het is niet te voorkomen en in overeenstemming met Gods wil. Calvijn weerlegt dit door te zeggen dat God allereerst alles omwille van Zichzelf geschapen heeft. De kerkvaders zeiden dat God de mensen heeft geschapen in die staat omdat Hij hun slechte daden voorzag. Maar Calvijn stemt nog meer in met Laurentius Valla die zegt dat leven en dood niet zozeer uitwerkingen zijn van Gods voorwetenschap, maar van Zijn wil. Dus het heeft geen zin om hierover te klagen. Uiteindelijk lijkt mij te gelden wat Calvijn over het besluit van God zei in paragraaf vijf.

[7] Wat mensen ook moeten weten is dat het de verdorven natuur is die de nakomelingen van één mens aan de eeuwige dood heeft prijsgegeven. Maar omdat God almachtig is, kan deze eeuwige dood niet door een natuurlijke oorzaak de mensheid zijn binnengebracht. Met andere woorden, God heeft in Zijn eeuwige en verborgen raad de zondeval van Adam gezien en niet buiten Zijn macht om laten gebeuren. Het is een huiveringwekkend besluit. Hier tegenin gaan is zinloos. God heeft het geweten en het beschikt. God weet alles en bestuurt immers alles. En God weet ook, zoals Augustinus zegt, dat er uit het kwade het goede voort zou komen.

[8] Hierbij maken sommige mensen een onderscheid tussen toelaten en willen. Maar Calvijn zegt dat alles gebeurt omdat God het wil .Als God iets toelaat, laat Hij dat toe omdat Hij het wil. Er is geen raakvlak met de discussie van manicheeërs, wederdopers, pelagianen en epicureeërs die noodzakelijkheid naar voren brengen. De mens is gevallen omdat God hiertoe geoordeeld had. Waarom is verborgen, maar aangezien God eer, dus eer om Zijn gerechtigheid, hierin ziet, is het een niet te ontkennen feit. De mens komt ten val door Gods voorzienigheid, maar hij valt door eigen schuld. Het is niet gelegen in de schepping God zegt namelijk hier vlak voor dat die zeer goed was. Het slechte in de mens heeft zijn zuivere natuur bedorven die Hij van de Heer ontvangen heeft. We kunnen beter de oorzaak in de verdorven natuur zien, omdat dit de dichtstbijzijnde oorzaak van de verdoemenis is. Dat is vruchtbaarder dan een verborgen en niet te snapen oorzaak in het besluit van God. Als je niks weet van wat je niet gegeven of geoorloofd is om te weten is het een geleerde onwetendheid. Het toch willen weten is dwaasheid.

[9] Calvijn meent zo de reden tot klagen en goddeloos grommen weg te kunnen nemen. Er is een oorzaak, maar die is ons onbekend. Ten tweede leert Calvijn dat mensen niet verder moeten kijken dan hun neus lang is en de oorzaak zien in het verderf van de menselijke natuur.

[10] Een derde tegenwerping is dat God sommige personen wel en sommige niet aanneemt en er dus, in tegenstelling tot wat er in de Bijbel staat, er bij God aanzien des persoons is. Maar bij de Bijbel wordt persoon niet bedoeld als individu, maar persoon betekent, reputatie, charisma, datgene wat sympathie of antipathie oproept bij anderen. Uiterlijke kenmerken gelden bij God niet. De verkiezing is alleen gegrond in Gods barmhartigheid.

Morgen lezen we boek III.23.11 - III.23.14

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 12 augustus 2015

12-08; Boek III.23.1 - III.23.5

Calvijn begint met het tegenspreken van aantijgingen die zijn verkiezingsleer heeft opgeroepen.

[1] De leer roept weerstanden op en zoveel strijd dat het soms wel oorlog lijkt. Veel mensen willen wel van verkiezing weten, maar niet van verwerping. Maar het is gek om te denken dat als God sommige uitverkiest, de anderen of toevallig of door eigen inspanning de erfenis krijgen. Mensen zouden niet moeten twisten met hun Maker en luisteren naar de woorden van Jezus, die elke boom die niet door de Vader is geplant uitrukt. Misschien moeten ze luisterne naar Paulus die zegt dat God vaten van Zijn toorn en vaten van Zijn ontferming heeft gemaakt er meerdere glorie van Zichzelf. En daarmee dus Zijn macht en geduld laat zien in alles wat hij bestuurt. De tekst gaat ook over de verharding van de vaten van toorn die rust in Gods besluit.

[2] Een ander bezwaar tegen de uitverkiezing is dat het van God een tiran zou maken. Mensen stellen God verantwoordelijk oor hun daden Mensen worden zo omdat God het wil gepredestineerd tot de eeuwige dood. Dus God lijkt meer op een willekeurige tiran dan op een rechtvaardige rechter. Maar dat is een vraag naar wat God wil, een vraag die vrome mensen niet durven te stellen. Want dat zou impliceren dat er iets buiten God bestaat waar Zijn wil zich naar te gedragen heeft. Maar Gods wil is de hoogste norm voor wat rechtvaardig is. Een antwoord op de waarom vraag is dus, 'omdat God het wilde'. Het is echter niet zoals Plato zegt dat God ook rekenschap van Zijn wil moet afleggen en al helemaal niet aan ons. Alhoewel ik het jammer vind dat Calvijn en de vertaler/uitgever, hier niet vermelden waar dit in Plato terug te geven is. Let ook weer op de nadruk van Gods wil.

[3] Als mensen vragen waarom er mensen verworpen worden voordat ze bestonden, moeten we terugvragen wat God aan de mens verschuldigd is. Door de zonde verdienen we allemaal Gods haat. Dat is geen willekeur, dat is gerechtigheid. Niemand kan een onderzoek door God doorstaan en dan als onterecht verworpen uit de bus komen. Het is een diepe verdorven neiging die de reden tot veroordeling wegdrukt in mensen.

[4] Maar, die ellende van de mens is juist toch gekomen door de predestinatie, zegt Erasmus dan. Maar Calvijn zegt dan dat we weer bij het besluit van God uitkomen. En hieruit volgt niet dat we God hierom mogen beschuldigen, want we zijn maar klei en God is de pottenbakker. En dit is de crux, bedenken wie god is, God laat geen onrecht toe Hier kan het verstand van de mens niet bij en hier mag het verstand van de mens niet eens komen.

[5] We kunnen dus alleen zeggen dat God dat God van te voren wist wie er verdorven zouden gaan en dat dit gebeurde omdat Hij het wilde, maar waarom God het wilde ligt buiten het bereik van ons menselijk verstand. Je mag mensen, vindt Calvijn met een beroep op Psalm 26:7, verwijten dat ze telkens weer God beschuldigen dat Hij feitelijk buiten hun verstand om gaat. Met Augustinus kunnen we beter zeggen dat we meer hebben aan gelovige onkunde, dan onbezonnen wetenschap. Discussie is zinloos.

Morgen lezen we boek III.23.6 - III.23.10

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 11 augustus 2015

11-08; Boek III.22.8 - III.22.11

Na de uitverkiezing behandeld te hebben, wordt deze geplaatst in het kader van de kerkgeschiedenis. Wat uiteraard geloofwaardig is voor de geloofwaardigheid van Calvijn.

[8] Dit is dus wel bijzonder, Ambrosius, Origenes en Hieronymus waren net als Augustinus ervan overtuigd dat God Zijn genade gaf aan de mensen van wie Hij van te voren zag dat ze er goed gebruik van zouden maken. Augustinus heeft dit na voortschrijdend (Schrift)inzicht herroepen en bestreden. Augustinus heeft met kracht de optie van de voorwetenschap bestreden, juist omdat Paulus zwijgt over voorwetenschap waar je dit wel zou verwachten, net zoals Calvijn beargumenteert dus. Desondanks beroept Augustinus zich weer op Ambrosius. Dus de vraag of God mensen geen onrecht, beantwoord Paulus niet met een voorwetenschap van God, maar met uitverkiezing.

[9] Thomas van Aquino heeft de uitverkiezing door voorwetenschap opgelost door te zeggen dat het voor ons weliswaar  alleen zo lijkt. Bij God, de eeuwige, is er dus geen voorwetenschap van verdiensten, dat is slechts menselijk en aards perspectief. Zo worden mensen verkoren tot heerlijkheid. Maar deze heerlijkheid heeft dus wel een eerdere verkiezing nodig die de genade geeft om heerlijkheid te verdienen. Deze discussie verwart alleen maar.

[10] Ander probleem is de verhouding tussen de algemene uitnodiging voor iedereen, en de verkiezing van slechts een paar mensen. Hier heeft Calvijn al eerder iets over gezegd (III.3) en later zal hij er nog op terugkomen(III.24.1). God is niet verplicht om vanwege een onverbrekelijke wet alle mensen in gelijke mate te roepen. Als Paulus niet naar Bithynië en wel naar Macedonië wordt gestuurd, is dit al duidelijk. De verhouding roeping-evangelie is niet een op een. Ook wordt het Evangelie vaak veracht, wat Jesaja ook vaak laat zien, maar toch meer de nadruk legt op Gods arm die zich wel of niet openbaart. Het is het geloof dat kinderen van God maakt en niet de prediking. De prediking is ook vaak als zaad dat op de verkeerde grond valt. Hierover kunnen we alleen maar bevreesd zwijgen en dwalingen voorkomen. Dit moet al duidelijk zijn als in Ef. 1 de verkiezing als grond van het geloof wordt gepresenteerd. Gelof mag de tweede plaats na de verkiezing hebben. Maar Joh. 6 laat toch zien Jezus alleen de hoeder is van de uitverkorenen, die God Hem gegeven heeft. Dit is dan ook de volharding.

[11] Wat gold voor Jakob, gold ook voor Ezau, dus wat voor de verkorenen geldt, geldt ook voor de verworpenen. Dit is niet op basis van werken. Verworpenen zijn er om gods heerlijkheid in hen te laten zien.

Morgen lezen we boek III.23.1 - III.23.5

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 10 augustus 2015

10-08; Boek III.22.4 - III.22.7

De 32ste week van Lectio Calvini. Direct maar weer de uitverkiezingsdraad oppakken waar we hem vrijdag hadden gelaten.

[4] Allereerst over Rom. 9:11 en gelijksoortige passages. Omdat he volk hoofmoedig was, ging de erfopvolging niet voor iedere Israëliet op terwijl elk was gezegend met de rechten van erfgenaam. Het is hun eigen schuld, maar ten diepste zit hier Gods uitverkiezing achter. De oorsprong zit, nogmaals, dus niet in de mens. Het is net als met Jakob en Ezau, hoewel onnatuurlijk is het een teken van verkiezing en verwerping. Paulus snijdt hier de pas af door de mogelijkheid door de verkiezing te plaatsen vóór de geboorte en voor de mogelijkheid tot verdienste. Als het wel uit verdienste zou zijn dan zou Paulus het niet hoeven te bespreken bij de ongeboren Jacob. Dat slaat dan nergens op.

[5] Mensen weten wel een plaats te redeneren voor verrichte en te verrichten werken, maar Paulus schrijft hier niet over. We mogen aannemen dat als Paulus dit wist, hij het ook gezegd had. Maar nu eren we dat de grond van de verkiezing Gods voornemen is, Jakob is hier een toonbeeld van.

[6] Maar eerstgeboorterecht is iets anders dan het eeuwige leven. Dat weet Calvijn ok, maar hij volgt de apostel hierin dat dit een aards teken is van de geestelijke verkiezing. Als het een aardse verkiezing was geweest heeft Jakob er niet veel aan gehad, zijn leven is niet echt aards gezegend geweest. Maar Kanaän is ok het onderpand van het hemels koninkrijk, we mogen aannemen dat Jakob is ingelijfd in Christus en dat het gaat over de uitverkiezing. En die uitverkiezing gaat vanuit de barmhartigheid en ontferming naar Gods wil van Hem uit. Zo komen we bij het gedeelte van het volk uit waar Petrus op doelt in Handelingen 2. Die heeft het met voorkennis ook over de predestinatie. God is hierin net zo actief als dat Hij was met het opwekken van Christus.
Paulus laat ons twee volken zien, het nageslacht van Abraham en de anderen die hiervan afgezonderd worden en voor mensenogen verborgen zijn.

[7] Ook Jezus getuigt van de uitverkiezing. Hij laat niemand die aan Hem door de Vader gegeven is verloren gaan. Mensen komen tot Hem als de Vader trekt. Hij bidt niet voor de wereld, maar voor hen die de Vader Hem gegeven heeft. Judas was wel uitverkoren tot apostelschap, wat a een grote gunst is, maar niet tot de zaligheid.

Morgen lezen we boek III.22.8 - III.22.11

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 7 augustus 2015

07-08; Boek III.21.6 - III.22.3

Gister hadden we het over de algemene omlijsting van verkiezing, nu gaan we een steek dieper de uitverkiezing in.

[6] De tweede trap van de uitverkiezing is de verwerping en verkiezing van mensen binnen het nageslacht van Abraham. Dit is al zichtbaar bij Jakob en Esau, daarvoor Izaäk en Ismaël, Saul wordt verworpen, met de eerder genoemde om hun eigen schuld(Calvijn zegt het er maar bij). De twee trappen laten allebei duidelijk zien dat God niet aan regels gebonden is en dat het echt gaat om onverdiende genade.

[7] Het verhaal van de uitverkiezing is pas compleet als we niet alleen het nageslacht van Abraham zien, maar nog meer in het lidmaatschap van Christus' lichaam. God bied aan iedereen Zijn genade aan, maar wijst deze toe aan afzonderlijke personen. Als God in de eerste trap verkiest en niet in de tweede trap is het een verkiezing die het midden houdt tussen en verwering van het menselijke geslacht en het kleine getal van de vromen. Maar toch is het verbond meer gericht op de onverdiende gunst dan op de massa's die trouweloos zijn en afvallen. God bewijst Zijn trouw in de rest die overblijft. Het is sowieso niet onvoordelig om in het verbond te zitten, maar de predestinatie is uiteindelijk voor de restgroep effectief. De uitverkorenen worden dus gekenmerkt door roeping en rechtvaardiging, de verworpenen kenmerken zich door geen kennis van Zijn naam en geen heiliging door Zijn Geest. Calvijn zal kort de discussies langsgaan.

[1] Verkiezing is niet dat God van te voren de verdiensten van mensen ziet, wat Pighius beweert. Dit dicht juist de oorsprong van de uitverkiezing, Gods onverdiende barmhartigheid. Er zijn vaker mensen in de geschiedenis geweest die dit hebben gezegd. Andere zijn zo brutaal om hierom als het ware een rechtszaak te beginnen met God. Het is vergelijkbaar met dieren aan God laten klagen waarom ze tot dieren zijn gemaakt. Maar ook Jezus is in zekere zin uitverkoren, er was geen reden of verdienste bij Hem als sterfelijk mens om als de Zoon van God geboren te worden voor de daadwerkelijke geboorte. Dit bedoelt Augustinus dat Christus een spiegel is van de genadige verkiezing, zodat de leden van Zijn lichaam niet om de verkiezing in de piepzak komen te zitten. Wie dus bij God wil klagen dat Hij niet mag doen wat Hij doet, moet ook bij Christus weghalen wat Hem gegeven is.

[2] Calvijn kijkt even bij wat onderdelen van Efeze 1. Ten eerste is er voor de schepping van de wereld, 'ze' is dan de gelovigen tot wie Paulus zich richt, dus er kan geen waardigheid in acht genomen worden, en het is tot heiliging. Niet omdat mensen heilig zijn, maar zodat ze heilig zijn.

[3] Werken komen niet in aanmerking. Dat is iets wat Paulus op andere plaatsen uitlegt(2 Tim. 1), niet expliciet in dit gedeelte. Dus de verkiezing tot heiliging, niet de verkiezing om heiliging. Ook niet om toekomende werken, wat sommige gebruiken als oplossing. Ook de toekomstige werken hebben hun oorsprong in de uitverkiezing tot heiliging. Ook laat de apostel duidelijk zien dat God bij Zichzelf te rade gaat(Ef. 1) en niet naar een mens kijkt. Het is en blijft onverdiende genade.

Volgende week lezen we boek III.22.4 - III.22.7

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 6 augustus 2015

06-08; Boek III.21.2 - III.21.5

Gister hebben we een aanloopje genomen naar de uitverkiezing, Calvijn laat ons eerst nog wat passen op de plaats maken voordat we het leerstuk uitgewerkt mogen zien.

[2] We moeten de weg van het geloof wandelen, wat dus betekent dat alles wat we over god horen of willen weten in de Bijbel te vinden is. We moeten dus niets over predestinatie weten dat wat er in de Bijbel staat. Hoogmoed is niet op zijn plaats, dat brengt onheil voor de onderzoeker.

[3] Aan de andere kat heb je mensen die angstvallig zijgen over predestinatie. De terughoudendheid is te prijzen, maar als de predestinatie een weldaad is van God dan is er niet over spreken God Zijn rechtmatige eer roven. God heeft dingen gesproken en heeft over dingen gezwegen, wij moeten Hem daarin navolgen.

[4] Laster van wereldse mensen is geen reden om niet over predestinatie te spreken, ze maken alle leerstukken belachelijk. Anderen willen geen predestinatie bespreken omdat het strijd met de aansporingen om het goede te doen of omdat het geloof ontmoedigt en aan het wankelen brengt. Maar juist daarom moet het wel besproken worden, zoals Augustinus dus vrijmoedig deed. We moeten alleen niet onderzoeken wat God verborgen heeft, of verzwijgen wat God geopenbaard heeft. zo voorkomen we dat we veroordeeld worden wegens ondankbaarheid of nieuwsgierigheid. Mensen die niet over de predestinatie willen spreken zijn feitelijk zo arrogant dat ze God een dwaze onnadenkendheid aanwrijven.

[5] Nu dan inhoudelijk de predestinatie. Niemand ontkent de predestinatie, maar veel mensen maken er wel een speculatief potje van. Predestinatie is niet Gods voorwetenschap, dat is dat in Gods kennen alle dingen tegenwoordig zijn en niet in verleden of toekomst(wat Pighius zei. Pighius kwam uit Kampen trouwens!). Predestinatie is het eeuwige besluit waarin God bij zichzelf heeft vastgesteld wat Hij wil dat er van ieder mens worden zal, tot leven of tot dood. Dit wordt gedemonstreerd in het nageslacht van Abraham, waarin duidelijk wordt dat alleen God beslist hoe het met het volk gaat. Daarom leert Mozes dat God Israël Gods liefde niet heeft verdiend omdat ze zo bijzonder zijn, maar om hun voorvaderen. Daarom is het verwijt aan het volk in het OT zo vaak dat het zo ondankbaar is ten opzichte van de verkiezing. Aan dit welbehagen van God is een hele rits psalmteksten opgedragen. Verkiezing is dan ook bij Jesaja de voortgang van weldaden die God aan Zijn volk geeft. Als het volk verstoten lijkt te zijn of de verkiezing door de ballingschap ongedaan blijkt te zijn gaat God toch door met de verkiezing in een rest.

Morgen lezen we boek III.21.6 - III.22.3

Lees deze en andere posts terug op lectiocalviniblogspot.com

woensdag 5 augustus 2015

05-08; Boek III.20.48 - III.21.1

Vandaag lezen we het laatste gedeelte over het gebed en beginnen we met de eerste paragraaf van het hoofdstuk over de predestinatie, ofwel de uitverkiezing.

[48] God heeft ons een regel gegeven hoe te bidden. Dingen erbij bidden die niet in verband met de inhoud van dit gebed kunnen worden gebracht zijn volgens Calvijn goddeloos. Iets erbij vragen is lastering van Gods wil, en je bidt dan niet uit geloof omdat het niet steunt op het Woord.

[49] Nu is het niet de bedoeling dat er helemaal niets qua vorm aan het gebed mag worden veranderd. In de Bijbel staan ook naar de vorm andere gebeden.

[50] Er is eerder gezegd dat we zonder ophouden moeten bidden, de beste manier om dit te bereiken is om vaste tijden aan te houden voor gebed. Calvijn noemt 's morgens en voor en na het eten. Niet dat we deze 'getijden' bijgelovig moeten houden, het is juist om in onze zwakheid ondersteund te worden en te oefenen in gebed. Als we in nood zijn of nood zien moeten we niet snelle voeten hebben, maar snelle harten om tot God te gaan. In goede omstandigheden moet God direct lof en dank gebracht worden en bij alles moeten we oppassen God niet in omstandigheden te willen binden.

[51] Zo geoefend in het gebed zijn mensen ook in staat om te volharden als God niet (direct) antwoord op gebed. Er zijn ook mensen die een dealtje sluiten met God voor hun begeertes en zo God maken tot een sloofje. Als God dit toch niet blijkt te zijn en geen gehoor geeft beginnen ze te te sputteren.

[52] Als we na veel bidden niet krijgen wat we wilden, moeten we in geloof weten dat we dan hebben gekregen wat goed voor ons was. God heeft belooft om te zorgen nadat de zaken Hem in gebed zijn voorgelegd. Ook als God helemaal niet reageert, laat Hij ons op ondoorgrondelijke manier zien dat het gebed niet nutteloos is geweest. God blijft vriendelijk en welwillend.

[1] Het simpele feit dat niet iedereen het Evangelie gepredikt krijgt in zijn of haar leven, is een diep oordeel van God. Dit staat ten dienst van de uitverkiezing. En daarmee beginnen de moeilijkheden. Desondanks is de leer van de uitverkiezing nuttig en draagt een zoete vrucht. In het contrast schittert Gods genade. De zaligheid is ten diepste gefundeerd in Gods loutere milddadigheid. Het niet over deze leer hebben doet geen recht aan God en aan de mens. De uitverkiezing helpt ons in moeilijke omstandigheden doordat het benadrukt dat de Vader ons behoudt en bewaart. De kerk krijgt zo profiel, in de uitverkiezing, maar ook in de verwerping(punt dat Herman Bavinck volgens mij verder uitdiept).
Twistpunt van de predestinatie is vaak de te grote nieuwsgierigheid van mensen die teveel willen weten. Dat is een brutaliteit omdat een mens niet ongestraft dingen te weten kan komen die God verborgen wil houden.

Morgen lezen we boek III.21.2 - III.21.5

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 4 augustus 2015

04-08; Boek III.20.45 - III.20.47

[45] De vijfde bede, 'Vergeef ons onze schulden'; Deze en de volgende bede hebben betrekking op het hemelse leven, want het nieuwe verbond gaat over de wet in het hart en genade in de ongerechtigheid van de mens. Deze bede bidden en denken dat verdiensten iets kunnen bijdragen is feitelijk vragen om Gods oordeel. De bidder van het Onze Vader belijdt een zondaar te zijn en blijven, zonder zich een volmaaktheid in te beelden. Er blijft altijd een restje ongerechtigheid in ons, desondanks God ons herschept. Daarom heeft God dit gebed aan ons gegeven. Mensen die dit niet geloven halen uit elkaar wat God bij elkaar heeft gevoegd. De ander vergeven is eigenlijk de woede en haat afleggen, alleen God kan vergeven. en dit is niet een voorwaarde voor Gods vergeving, maar een teken. Zoals e zelf vergeeft, zo vergeeft God.

[46] De zesde bede, 'Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze'; Gehoorzaamheid aan God is een strijd en we moeten daarom God bidden voor wapens in deze strijd met deze bede. Er zijn veel verzoekingen, niet alleen verkeerde begeertes, maar ook zaken die in zichzelf niet verkeerd zijn, maar toch door de duivel een verzoeking worden omdat ze zorgen dat we van God afgaan of afgetrokken worden. Bijvoorbeeld rijkdom en armoede. We bidden om staande te mogen blijven hierbij. Toch bidden we niet om helemaal geen verzoekingen meer, dan zouden we lui kunnen worden. God beproeft om te snoeien, de satan om te vernietigen. We kunnen tegen de satan geen stand houden, dus bidden we om Gods bescherming. We vragen met de bevrijding van zonde en de satan om verrijking met blijken van Gods genade, net zolang tot we vervuld van genade zullen zegevieren.
Dat God goed is, is geen reden om deze bede niet te bidden. We vallen door onze eigen schuld in verzoeking, al dan niet door toelating van God. God draagt geen schuld. Daarom moeten we het ook als een serieus dreigement nemen als het gaat over de wraak over mensen die met blindheid van het hart geslagen worden.

[47] De laatste drie bede, het slot dus, laten zien dat deze gebeden in het openbaar gebed horen, tot voordeel van de gemeenschap der gelovigen. We bidden niet om persoonlijk dingen te krijgen, maar als gemeenschap. Het rustpunt van het gebed is dus; 'Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Wat dus blijkbaar niet in de Latijnse tekst staat. amen slaat op de vastheid van de zaken die ons gegeven gaan worden en de vurigheid waarmee we deze dingen moeten verlangen. Dit alles wordt gebeden met het oog op Gods eigen wezen, niet om de eigen verdienste.

Morgen lezen we boek III.20.48 - III.21.1

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 3 augustus 2015

03-08; Boek III.20.43 - III.20.44

De 31ste week van Lectio Calvini, ik weet niet hoeveel er nog meelezen in de Institutie, maar ik ben onder de indruk van dat je met 5 dagen in de week, een half uurtje ofzo, toch vrij makkelijk en gestadig zo'n dik boek doorkomt. Hoppa!

Anyway, de derde en de vierde bede van het Onze Vader.

[43] 'Uw wil geschiede'; Dit kan niet losgemaakt worden van het Koninkrijk van God. Dit is niet de verborgen wil van God. Het is de vrijwillige gehoorzaamheid aan God. Het is ook de bede om de vernieuwing van de mens, zodat er geen oude begeerte in ons overblijft en leren te haten wat God haat en te liefhebben wat God liefheeft. De eerste drie beden zijn dus compleet gericht op God en mogen niet gebeden worden om ons voordeel.

[43] De eerste van de laatste drie beden is 'Geef ons heden ons dagelijks brood'. Deze gaan over de zaken die nuttig voor ons zijn. Desondanks blijven deze zaken ook tot Gods eer strekken, we worden geoefend in vroomheid en daarna mogen we zaken vragen die ons voordeel zijn tot zover ze tot de eer van God zijn. Met deze bede bidden we niet alleen om brood, maar om voedsel, kleding en om dit in vrede te kunnen gebruiken. Het is een oefening in geloof aan Gods voorzienigheid en de zorgen voor het lichaam opzij te zetten. God is niet te min voor aardse zaken, het gaat om echt brood, geen bovennatuurlijk brood. Gods zegen en vaderlijke gunst lichten op in brood.

We laten het brood van God afhangen en moeten dus geen brood zoeken buiten de geoorloofde manieren om wat God ons geeft aan te vullen. En ons eigen werk levert ook niks op als God het niet zegent. Dagelijks betekent dat we beschermd worden tegen het begeerlijk storten op overdaad. We bidden om genoeg, een mens leeft ook niet van brood maar van het woord van Zijn mond. Meer dan genoeg hebben en toch God smeken om meer is spotten met God. Als we bidden dat het ons gegeven wordt, pleiten we niet op een verdienste van ons, maar is het een gaven van God, hoe hard we er ook zelf voor gewerkt hebben. Het is en blijft Gods zegen.

Morgen lezen we boek III.20.45 - III.20.47

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

zaterdag 1 augustus 2015

31-07; Boek III.20.37 - III.20.42

Verder met het Onze Vader.

[37] Een vader is de beste voorvechter en advocaat voor een zoon van hem, dus moeten we niet bang zijn voor God de Vader omdat we zondigen. Tegenover deze wanhoop staat het vertrouwen op de vriendelijkheid en de zachtmoedigheid van God. Verloren zonen moeten als ondankbare en opstandige kinderen geheel verlaten op Zijn ontferming. Daarom is het ónze Vader Om het vertrouwen op God te richten.

[38] 'Onze' benadrukt ook dat we een moeten zijn in de liefde met onze broeders (en zusters). Niet alleen de zichtbare in de directe omgeving, maar alle op de hele wereld, en vanuit de vroomheid het beste voor hen te hopen.

[39] Maar we mogen natuurlijk wel voor onszelf en voor andere in het bijzonder bidden. Het is net als het helpen van armen. Het is niet erg om een arme te helpen desondanks er een besef is dat er altijd armere mensen zijn die je niet kent of niet kunt helpen.

[40] Dat God in de hemel is betekent niet dat God is opgesloten en beperkt tot in de hemel. god doortrekt alles, maar omdat mensen een waarneming op een plaats vaak koppelen aan die plaats, noemt God de hemel als middel om boven elke waarneming uit te stijgen en te wijzen op gods onuitsprekelijke majesteit, onveranderlijkheid en almacht. We worden in de aanspraak van het gebed dus gewezen op de gemeenschappelijke Vader zodat we niet verzonnen afgoden hebben en we worden gewezen op Zijn almacht en allesomvattendheid. Zo worden we aangespoord om Hem te zoeken.

[41] 'Uw naam worde geheiligd', de eerste bede. Dat deze bede nodig is komt dor onze ondankbaarheid en brutaliteit om Gods glorie te verduisteren. We worden in zekere zin opgedragen zorg te dragen voor de heiliging van Gods naam. Het hele menselijk geslacht moet de naam eerbiedigen. De heiligschennis wordt zo ook aan banden gelegd.

[42] 'Uw koninkrijk kome', de tweede bede. Feitelijk niks nieuws. God heerst als Koning waar mensen in zelfverloochening en verachting van de wereld en zich op aarde toewijden aan Gods gerechtigheid met verlangen naar het hemelse leven. Het is een bede om bevrijd te worden van begeertes. God richt Zich in Zijn koninkrijk door nederigheid te brengen. Dat kan voor de een beteugeling zijn,m voor de ander de hoogmoed tenietdoen. Het is dus een verhindering dat de bedorvenheid gestalte krijgt in ons.

Volgende week lezen we boek III.20.43 - III.20.44

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com