donderdag 28 mei 2015

28-05; Boek III.4.5 - III.4.9

Het roomse priesterschap wordt ook onderbouwd met het verhaal van Lazarus, waarbij in deze versie de discipelen Lazarus opwekken. Allereerst is dit niet te vinden in de tekst. Maar ook een allegorische uitleg laat geen fundering van priester toe. Calvijn ziet het meer slaan op de barmhartigheid voor Jezus voor zondaren dan voor priesters.

De praktijk van de schuldbelijdenis bij de biecht funderen op de doop van Johannes en de oproep van Jacobus om voor elkaar te bidden na belijdenis kan ook niet. De teksten zeggen simpelweg iets anders. Wie weet van andermans zonden moet voor die persoon bidden.

De biecht is vanouds wel een praktijk geweest, maar nooit een verplichte praktijk. Het zou pas door paus Innocentius III opgelegd zijn tijdens het Vierde Latheraans Concilie in 1215. En in de praktijk van de biecht zit blijkbaar een formulering die doet suggereren dat alleen hermarodieten een keer per jaar moeten biechten. Deze wet om te biechten is niet door Christus opgelegd, maar in tijden van verval van de kerk. Uit het getuigenis van ene Sozomenus is op te maken dat dit gebruik typerend was voor Rome, maar niet voor de hele christenheid, dus niet katholiek. In Constantinopel is de biecht afgeschaft omdat een vrouw de biecht misbruikte voor 'omgang' met een diaken.

Er is zelfs een geschrift op naam van Chrysostomus, later blijkbaar een pseudografie, waarin de biecht wordt gezien als praktijk tussen mens en God.

Calvijn gaat de Bijbelse biecht uit de doeken doen. Allereerst staat in de oude Latijnse vertaling een woord voor biecht dat ook prijzen kan betekenen(of andersom), hier is flink misbruik van gemaakt. De logica is simpel. Aangezien God vergeeft en ons kent, moeten we onze zonden aan Hem opbiechten.

Wie zo belijdt zal ook Gods almacht belijden voor de mensen. Die kan dan getuigen van de eigen schanddaad en van de barmhartigheid van God. Wie aan God in het verborgene zonde heeft beleden heeft , zal dus vrijwillig openbaar verklaren hiervan als het van belang is voor de eer van God of onze eigen verootmoediging.

Volgende week lezen we verder in boek III.4.10 - III.4.15

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 27 mei 2015

27-05; Boek III.4.1 - III.4.4

Calvijn schrijft weer eens de scholastici af die ook over de bekering hebben geschreven. Aan de hand van citaten van kerkvaders hebben ze een omschrijving van bekering gemaakt die bestaat uit de verbrijzeling van het hart, belijdenis met de mond en genoegdoening door de daad. Veel wordt er gesproken over uiterlijke bezigheden, maar niet over de vernieuwing van het gemoed. Calvijn ziet dat de bekering zonder belijdenis mogelijk is bij de oude schrijvers. Hij schrijft het af, hij ziet de schrijvers zichzelf verstrikken.

Het is geen scherpslijperij, het gaat uiteindelijk om de vergeving van zonden. De voorwaarden voor vergeving zijn duidelijk, maar hoe bijvoorbeeld de verbrijzeling genoeg is voor de hoeveelheid zonde wordt niet gezegd. De geplaagde gewetens worden dus aan zichzelf overgelaten. Het brengt geen rust.

De leer heeft tot gevolg dat mensen hongeren en dorsten naar verbrijzeling, terwijl ze juist moeten hongeren en dorsten naar Gods barmhartigheid.

Er is een discussie tussen kerkgeleerden van vroeger over waar de biecht vandaan komt. Is het een menselijke inzetting of een goddelijke inzetting? Het goddelijk naar zijn wezen, maar menselijk zoals het vorm heeft gekregen. Ze beroepen zich hier op de mozaïsche wet waarin de theologen een soort priesters zijn die geestelijke melaatsheid kunnen onderscheiden. Maar volgens Calvijn is het priesterschap overgedragen op Christus. Maar als Christus melaatsen geneest en naar de priesters stuurt is dit een getuigenis van Christus. Zo staan priesters tegen Christus, priesters hebben zelfs Christus omgebracht. De roomse priesters moeten ndit wel beseffen als ze het Bijbelse priesterschap op zichzelf toepassen.

Morgen lezen we boek III.4.5 - III.4.9

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 26 mei 2015

26-05; Boek III.3.21 - III.3.25

Vandaag even wat later gepost. Gisteravond was ik weg en vanochtend had ik lang en vroeg college. Desondanks gaan we nu weer vrolijk door!

De bekering is een gave van God die bij de zaligheid hoort, niet de reden tot zaligheid. De bekering is eenmalig en opnieuw tot bekering brengen is niet mogelijk. Verharding is er voor de verworpenen. De volgelingen van Novatianus(https://nl.wikipedia.org/wiki/Tegenpaus_Novatianus) begrepen de Hebreeënbrief over de onmogelijkheid van een tweede bekering verkeerd en sloten mensen voorgoed buiten de gemeente.  Daardoor kwam de canoniciteit van de Hebreeënbrief ook op de tocht te staan, maar Calvijn ziet de brief als authentiek.

De zonde tegen de Heilige Geest is een zonde die desondanks de kennis van Gods wil vastgehouden wordt, doelbewust rebels tegen God. Als iemand zich verzet zonder dat hij weet dat dit tegen het Evangelie is, dan zondigt hij tegen Vader en Zoon, weet hij dit wel, dan is het tegen de Geest. Het is vechten tegen het werk van de Heilige Geest.

Geen tweede bekering betekent dus dat het onmogelijk is om afvallig te worden en opnieuw tot geloof te komen. Alsof je geloof even in de koelkast kan worden gezet tot je het weer oppakt. Het gaat dus om mensen die doelbewust het werk van de Geest de kiem in smoren terwijl ze het werk van de Geest hebben herkend in zichzelf en hier iets van hebben geproefd. Er is geen tweede offer meer nadat het eerste offer is verworpen.

Sommige mensen vinden dit hard en onrechtvaardig. Maar het is niet dat ze een verzoek plaatsen waaraan niet voldaan wordt, maar de onmogelijkheid wordt benadrukt tot een tweede bekering en ze worden rechtvaardig met blindheid gestraft. De ongelovigen roepen ook niet tot God, maar klagen over wat hun ontnomen is. Bidden en bekering zijn eigenlijk ook niet de goede woorden voor wat de mensen doen in die situatie.

Hoe zit het dan met Achab die zich schijnbaar bekeerde(1 Kon. 21:28-29)? Dat was Gods mildheid en geduld, niet vanwege Achab, maar als voorbeeld. De vloek over Achabs huis is immers niets weggenomen, net als bij Esaus schijnbare bekering. We leren hieruit vurig te bekeren en bidden.
Morgen lezen we boek III.4.1 - III.4.4

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 25 mei 2015

25-05; Boek III.3.16 - III.3.20

Week 20 van Lectio Calvini. Een kortere week volgens het rooster, Memorial Day. De christelijke feestdagen staan niet op het rooster, ik snap de gedachte er niet helemaal achter...

Hoe meer iemand zich erop toelegt om te leven in overeenstemming met de Wet, des te duidelijker geeft hij tekenen van bekering. Wat wel opvalt is dat in de Bijbel vaak wordt aangedrongen op de innerlijke bekering, de reiniging en zuiverheid van hart, náást de uiterlijke kenmerken. Er zijn ook uiterlijk oefeningen om ons in bedwang te houden, deze vloeien voort uit de wraak in de bekering beschreven in III.3.15, wie God gerechtigheid voelt gaat niet pralen en zoeken naar genoegen, maar zoekt verootmoediging. Dit wordt uitgewerkt tegenover de te strenge kerkleraren die teveel de nadruk op ascese ten koste van innerlijke bekering legden.

Bekering is niet altijd verbonden aan 'vasten en wenen', ook niet in de Bijbel, maar was vastgelegd voor bepaalde gelegenheden. Een aangeklaagde in vroegere tijden probeert medelijden te wekken bij de rechter door te vasten en te wenen en met gescheurde kleren te voorschijn te treden. Zo zou het ook beter zijn vandaag de dag(niet alleen in Calvijns tijd, ik maak de toepassing maar even direct) om bij een groot dreigend onheil door predikanten de nadruk op vasten weer te leggen, zonder hier de hoofdzaak van te maken. Desondanks moet er iets in het leven vromen door soberheid en ingetogenheid iets van vasten aan de dag treden.

Maar deze boetedoening en schuldbelijdenis moet niet worden gelijkgesteld met de bekering, het is een veroordeling van onszelf om het oordeel God voor te zijn. Persoonlijke schuldbelijdenis van zonden past wel iedereen. Zuchtend en wenend wordt zo de geestelijke luiheid verdreven, maar waar we het hier over hebben is een berouw voor mensen die door de duivel van de Godsvrucht waren weggerukt of diep waren gevallen. Dit betekent desondanks niet dat de rest achterover kan leunen.

Het Evangelie heeft dan twee hoofddelen, bekering en vergeving van zonden. Zo hebben Christus, Johannes de Doper en de apostelen gepreekt. Bekeer u, want de mens is zondig, en het koninkrijk der hemelen, dat is de vergeving van zonden.

Maar, het is niet dat het haten van de zonde een voorwaarde is, of dat alleen de zuchtende en wenende zondaar het Evangelie te horen krijgt. Als God het Evangelie aanbiedt, moet er ook altijd bekering zijn van de kant van de mens. De mens moet zich hier altijd voor inspannen, heel zijn leven zal in het teken staan van de strijd tegen het vlees. Als je echt haat jegens de zonde heb, moet je wel. Want niemand krijgt een afkeer van de zonde zonder eerst gegrepen te zijn door de liefde voor de gerechtigheid.

Morgen lezen we boek III.3.21 - III.3.25

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 22 mei 2015

22-05; Boek III.3.11 - III.3.15

Calvijn beweert dat wee door wedergeboorte weliswaar niet van de zonde zelf, maar van de schuld van de zonde worden verlost. Dit in aansluiting op Romeinen 7:6. Ook zou dit ontkennen uiteindelijk tot de consequentie moeten leiden dat de overtreding van de Wet geen zonde is. We moeten namelijk met heel hart, ziel en kracht liefhebben. Dit lukt niet, dit bewijst dat de ziel niet helemaal vol is met de liefde tot God.

Maar een mens is toch geschapen door God met begeertes? Ja, zegt Calvijn, maar die zijn tuchteloos en onmatigheid verbonden. Het gaat om de begeertes die natuurlijk zijn èn onbeheersbaar of ongeregeld.

Met Augustinus bewijzen wordt aangetoond dat de wet van de zonde er nog is, maar dat de schuld hiervan vergeven is. Mensen voeren vaak Jac. 1:15 hiertegen in. Maar als de zonde pas de daadwerkelijke zonde is, kan de kwade wil geen zonde meer zijn. De vruchten zijn zonde en niet los te zien van de begeerte die dan ook zonde wordt genoemd.

Er waren in die tijd bepaalde wederdopers die beweerden dat je je geen zorgen hoefde te maken over he beteugelen van het vlees, het onderscheid tussen goed en kwaad is van de zondeval en uit de wereld geholpen door Christus. Dit is een gedachte die vandaag de dag nog steeds wel hier en daar de kop opsteekt. Mensen hoeven niet bang te zijn of ze iets verkeerd doen, de Geest maakt dat wel duidelijk. Maar christenen(zo expliciet door Calvijn genoemd) kennen de Geest uit de Bijbel waarin Hij een Geest van heiliging is en ons gehoorzaam aan God maakt. Hij maakt ons heilig zo lang we leven en helpt ons in de strijd tegen de zondige begeertes.

Calvijn typeert de bekering aan de hand van zeven gemoedsgesteldheden die hij ziet in 2 Kor. 7:11. Droefheid over de zonde, verantwoordelijkheid die een verontschuldiging is in een gebed om vergeving, vrees voor de toorn de ons nederig maakt, verlangen naar gehoorzamen aan God, wraak die de erkentenis is van Gods gerechtigheid. Bij deze laatste moeten we niet vervallen tot wanhoop, dat is een list van de duivel om van de bekering af te brengen.

Volgende week lezen we boek III.3.14 - III.3.20

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 21 mei 2015

31-05; Boek III.3.5 - III.3.10

Nu gaat Calvijn de bekering in fijnere lijnen uitwerken. Dat de Bijbel een onderscheid maakt tussen bekering en geloof moet ons niet in de war brengen. Het zijn twee zaken die wel te onderscheiden zijn, maar niet te zaken. De bekering van poenitentia hoort bij de hele bekering(conversio). Calvijn definieert de bekering als volgt:"zij is de ware omwending van ons leven tot God, die voortkomt uit een oprecht en ernstig vrezen van God en die bestaat uit de doding van ons vlees en van de oude mens, en de levendmaking van de geest." Zich bekeren of terugkeren, tot inkeer komen, zich boetvaardig betonen zijn allemaal termen die ook kunnen worden gebruikt in de Schrift voor de bekering.

De bekering is een innerlijke verandering die plaatsvindt voordat er vruchten van werken kunnen komen. Het tweede aspect is het vrezen van God. De gedachte aan het oordelen van God spoort de mens aan om zijn leven anders in te richten. Hierbij hoort ook het verafschuwen van de zonde, de mens heeft droefheid naar God en een afschuw van zonde omdat hij in de zonde de reden voor Gods toorn ziet.
Ten derde komen hier de doding en de levendmaking weer voor de dag. De profeten vertolkten dit in het OT met de simpele woorden stop met slechte zaken, doe goede dingen voor de Heer. Dit betekent dan het doden van de oude mens, zelfverloochening voor de aardse begeertes. En door de vernieuwing van de Geest kan je dan vruchten van het geloof tevoorschijn brengen, daar wezen de profeten ook altijd op.  Het woord doding laat zien hoe lastig en radicaal het afleggen van aardse verlangens en begeerte is.

Bekering is wedergeboorte in de ogen van Calvijn. In de doding en de levendmaking van de mens delen we in de dood en opstanding van Christus. In de wedergeboorte worden we vernieuwd tot de oorspronkelijke staat waaruit Adam was gevallen. Bekering is geen moment of een periode, maar een levenslange krijgsdienst. Je bent dus nooit uitbekeerd. De gerechtigheid bezitten is niet alleen voor in de hemel, zoals ene Staphylus tegen Calvijn polemiseert.

Desondanks blijven de gelovigen zonde bezitten. Alle theologen zijn erover eens dat de wedergeboren mens nog steeds in zichzelf een vboedingsbodem voor het kwaad hebben zitten. Hierdoor kunnen christenen tot zondes aangezet en geprikkeld worden. Verschil tussen Calvijn en Augustinus is er over wat nu zonde in de wedergeboren mens is. Calvijn moet de begeerte, het geprikkeld worden tegen de Wet van God in een zonde, Augustinus wil de instemming met de begeerte pas zonde noemen, niet de begeerte op zichzelf. Als je niet kan voorkomen dat een vogel op je hoofd land, maar wel kan voorkomen dat hij daar een nest bouwt, noemt Augustinus pas het nestje de zonde, en Calvijn het landen van de vogel.

Morgen lezen we boek III.3.11 - III.3.15

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 20 mei 2015

20-05; Boek III.2.43 - III.3.4

Hoop en geloof zijn dus dicht op elkaar betrokken. Ze hebben op hetzelfde hun ogen gericht. Daarom heeft Petrus Lombardus gewoon niet gelijk als hij hoop zonder werken aanmatiging vindt, het is niet aanmatigend om alles van Gods goedheid te verwachten.

Hoofdstuk drie gaat over de bekering, hierin lijkt de ordo salutis, of de heilsorde uitgewerkt te worden. De theologische(belangrijk bijvoeglijk naamwoord!)volgorde van wat er allemaal gebeurt bij een mens in een bekering. Hier zijn boeken vol over geschreven, grote strijden over gestreden, niet alleen tussen Rome en Reformatie, maar ook in de Reformatie onderling tot op vandaag. Daarom is het juist wel verfrissend om de orde die Calvijn geeft eens onder de loep te nemen.

Allereerst stelt Calvijn dat de mens alleen door geloof en louter vergeving gerechtvaardigd wordt. De heiligheid kan ook niet los gezien worden van de toerekening van rechtvaardigheid. In de prediking wordt het evangelie aangeboden aan de zondaar en als deze zich bekeert verlaat hij zijn vroegere doen en laten. Melanchton heeft geen sterke zaak in zijn uitwerking van zijn mening dat bekering aan het geloof vooraf gaat.

Sommige mensen houden op basis van teksten over de prediking van het koninkrijk der hemelen vast aan de bekering voor het geloof. Maar dat vindt Calvijn bijgeloof aan lettergreepvolgorde in de Bijbel. Het koninkrijk gaat ook vooraf in de prediking van Johannes en Jezus Zelf. De bekering heeft geen tijdsduur, benadrukt Calvijn. Er is geen aanvankelijke vrees, zoals bij Thomas van Aquino. Niemand komt tot God zonder de overtuiging dat Deze hem welgevallig is. Jezuïeten en wederdopers die hun bekeerlingen een aantal dagen voor hun bekering voorschrijven zijn pannekoeken.

Een bekering bestaat uit doding en levendmaking. De doding is de droefheid van hart en vrees die voortkomt uit kennis van zonde en het gevoel van Gods oordeel. Die is de doding die in de Middeleeuwse spiritualiteit ook wel vermorzeling/compunctio wordt genoemd. Dan is er de levendmaking, die de vertroosting heeft als werking van geloof, het is de blik richten op Gods goedheid en barmhartigheid, alsof iemand uit de dood opstaat. Levendmaking is niet de opluchting na een angstige aanval of beroering. Het is sterven aan jezelf en leven voor God met het verlangen om dit heilig te doen.

Andere mensen hebben een onderscheid gemaakt tussen een wettische bekering en een evangelische bekering. Wettische bekering is de bekering van Kaïn, Saul en Judas. Mensen worden opgeschrikt door hun zonde en de toorn van God en worden niet uit de strik van de zonde bevrijdt. Een evangelische bekering is er eentje waarin mensen ook verwond raken door de prikkel van de zonde, maar blijven hopen op Gods barmhartigheid. Hier gaat het dan over Hizkia, de bewoners van Ninevé bij Jona en David.

Zien jullie het belang van deze discussie over de bekering? En herkennen jullie iets van de levendmaking en doding in je eigen leven(met of zonder bekeringservaring)?

Morgen lezen we Boek III.3.5 - III.3.10

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 19 mei 2015

19-05; Boek III.2.38 - III.2.42

De scholastiek leert dat de zekerheid uit het geloof te halen is uit je eigen handelen. Calvijn vindt dit onzin en gevaarlijk, ook omdat het handelen vaak niks laat zien van het geloof, maar vooral omdat geloof een antwoord moet zijn op en belofte. Dat de scholastici zich baseren op Prediker 9:1 is weer een belabberde exegese.

De scholastici vinden het brutaal om te pretenderen kennis te hebben van de wil van God, maar Calvijn vindt dat hij slechts de Bijbel na spreekt. Ook het verwijt dat hij grote woorden gebruikt over de Geest laat in zijn ogen zien hoe weinig de scholastici hebben begrepen van het christendom. Zonder de Geest was er geen christendom.

Ook willen ze de zekerheid of je het geloof vasthoudt ondermijnen. De tekst dat niks ons kan scheiden van God(Rom8:38) is op basis van een bijzondere openbaring aan Paulus zeggen ze. Calvijn vindt dit uiteraard onzin. Weliswaar wordt onze wankelmoedigheid en onstandvastigheid te sprake gebracht, maar niet op een manier dat me moeten twijfelen aan een kenmerk van het geloof, de volharding.

Het eigene van het geloof zit in de belofte, geloof is namelijk een bewijs van onzichtbare dingen. De verborgenheden van God kunnen wij niet zien en vinden we in Zijn Woord. Deze moeten we dan ook in geloof voor vast en zeker aannemen. Maar wie dit weet kan toch niet zonder te ontbranden in wederliefde doorgaan? Geloof is het begin, hieruit springen hoop en liefde voort.

Hoop hoort bijzonder bij geloof, geloof baart de hoop in zich en hoop onderhoudt en versterkt het geloof. Ook helpt de hoop het geloof door de beproeving door de aandacht te vestigen op de eeuwigheid en niet de directe tijdelijke context.

Het valt me op dat terwijl Calvijn zonder er veel woorden aan geeft toch diepe gevoelens mee laat klinken, vooral de laatste twee paragrafen van vandaag.

Morgen lezen weboek III.2.43 - III.3.4

Lees deze en andere post terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 18 mei 2015

18-05; Boek III.2.32 - III.2.37

De 20ste week van Lectio Calvini

Volgens de Bijbel, en dus Calvijn ook, is het Evangelie volledig tot vervulling gekomen in de kennis van Jezus Christus. Alle beloften zijn in Hem vervuld. Ook zijn deze beloftes blijken van Gods liefde. Niemand kan dus God liefhebben buiten Christus om. Wat betreft Naäman de Syriër, Cornelius en de kamerheer uit Handelingen, zij hadden ook een vage kennis van Christus, een impliciet geloof, voordat ze Christus leerden kennen wordt er namelijk positief over hun gesproken in de Bijbel.

Het Woord van God kan niet gelooft worden zonder dat de Heilige Geest het geloof tot stand brengt. Want de mens is van zichzelf blind en hardnekkig en geneigd tot waardeloze zaken. Calvijn verschilt van scholastieke schrijvers doordat Calvijn geloof ziet als meer dan alleen een verstandelijk toestemmen, maar ook vertrouwen en zekerheid in het hart krijgen door de Heilige Geest, en meer gaven om het geloof van stap tot stap te brengen tot volmaaktheid.

En dit alles is net als de hele Bijbel, alleen te begrijpen door de verlichting met de Heilige Geest. Deze brengt naar Christus. "Het Woord van God is als een zon die zijn stralen laat vallen op allen aan wie het gepredikt wordt; onder blinden levert dat echter niets op. In dit opzicht zijn wij van nature blind. Daarom kan het licht van het Woord alleen doordringen tot ons verstand indien de Geest als inwendige leermeester door Zijn verlichting de deur ervoor opent."

Nogmaals, de mens is niet in staat om uit zichzelf te geloven, dit is een gave van de Geest, die God vrij is om te geven aan wie het Hem behaagt. Sommige komen door de prediking tot geloof, andere niet.

Nu is de verstandelijke overtuiging niet het eindpunt van geloof, de Geest laat het ook diep wortelen in het hart, dat is de verzegeling van de Geest. Zo is de Geest ook het onderpand van het geloof. Zo is er dan ook in alle beproeving en aanvechting rust en troost in het geloof, niet dat bijvoorbeeld David als psalmzinger altijd kalm en vrolijk was, maar in het geloof zijn rust vindt en blijft volharden in het geloof.

Morgen lezen we boek III.3.38 - III.3.42

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 15 mei 2015

15-05; Boek III.2.28 - III.2.31

Calvijn ziet niks in een welvaarts-evangelie. De kern van het evangelie is dat God ons in genade heeft aangenomen. Hieruit volgen de zekerheid in dit en het toekomende leven. Maar God heeft geen regel gemaakt van aardse welvaart als onderdeel van het evangelie. Daarom kunnen de grootste ellendige situaties voor gelovigen geluk betekenen.

De grondslag van het geloof is dus de genadige belofte. Niet dat dit het enige is, wat een verwijt is van Pighius(https://nl.wikipedia.org/wiki/Albertus_Pighius, een Kamperse geestelijke die niks van de Reformatie wilde weten), Calvijn houdt ook alle beloftes en dreigingen en geboden van God voor waar. Maar het onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen is toch wel dat de eerste rusten op Gods genadige belofte.

Het geloof heeft het Woord nodig. Je kan alleen hopen op God als je Zijn naam kent, en deze komt niet in de mens zelf op. Daarom wordt er in de Bijbel zo vaak over Gods almacht verteld als het gaat over redding omdat mensen in beproevingen al sneller de duivel dan God geloven. Er is pas geloof als God een getuigenis van Zijn genade laat zien. Sarah en Rebekka zondigden om buiten de belofte van God om te werken. Er is geen geloof als het geen steun heeft uit Gods Woord.

Volgende week lezen we boek III.2.32 - III.2.37

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 14 mei 2015

14-05; Boek III.2.22 - III.2.27

Gelukkige Hemelvaartsdag!

Calvijn schrijft over de goeie vrees die ook bij geloof hoort. Dit is niet de vrees die het geweten zo met vrees vervuld dat het niet meer op Gods barmhartigheid durft te vertrouwen, maar eentje die voorkomt dat de oude mens zichzelf verliest in een ongegrond zelfvertrouwen. Goeie vrees is louterend en aansporend, de verkeerde variant is verstikkend.

Met vrees en beven geloven betekent dan ook op je hoede zijn voor jezelf vanwege je ellendige staat en volledig op God vertrouwen. Dat is de dynamiek die erin zit, een huiverige afkeer van het zelf en een volledig zien op God. Op jezelf zien brengt je dus ook naar God toe in tegenstelling tot 'halve roomsen' die het geweten beurtelings met angst die van het geloof afbrengt vervullen als de mens op zichzelf ziet, en geloof als het alleen op Christus ziet. Geloof en vrees in de zin van Calvijn zijn niet elkaars tegenovergestelden. Calvijn houdt vast aan de gemeenschapsband tussen de gelovige en Christus. Christus is niet buiten ons, Christus is in ons, net zo lang totdat Hij één met ons zal worden.

Bernardus van Clairvaux is het met Calvijn eens.
Kortom: de vreze des Heeren is in zichzelf een, maar bestaat uit twee neigingen. De gehoorzaamheid aan de Vader is de eer, het luisteren naar Zijn bevelen is de vrees. Vreze des Heeren heeft dus eer en vrees in zich.

Dit alles is iets anders dan de angst die door de volmaakte liefde uitgeband wordt(1 Joh. 4:18). De gelovigen zijn bang om God te krenken, en zijn niet bang voor het oordeel, maar betonen zich behoedzaam om deze niet op de hals te halen. De goddelozen zijn bang op de manier van de Bijbeltekst als ze beseffen dat God toornig is en Zich kan wreken. Desondanks gelooft Calvijn niet dat verworpenen zich door dreigementen wakker laten schudden

Morgen lezen we boek III.2.28 - III.2.31

lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com



woensdag 13 mei 2015

13-05; Boek III.2.16 - III.2.21

Geloven is de beloften van ontferming die God doet aanvaarden en eigen maken, Gods goedheid verstaan brengt innerlijke rust en sust het geweten.

Maar de ervaring leert juist dat gelovigen worden aangevochten, en soms ook te maken krijgen met grote angst en verschrikking. Calvijn beweert ook niet dat het geloof niet aangevochten wordt. Gelovigen moeten strijden tegen het eigen ongeloof. Maar ze kunnen erop vertrouwen dat ze niet zullen afvallen en het vertrouwen in Gods barmhartigheid verliezen. Wie strijdend tegen zwakheid de toevlucht neemt tot het geloof heeft de overwinning grotendeels behaald. Ongelovigen hebben alleen maar vermeerdering van vrees.

De restanten van de oude mens, van het vlees zorgen ervoor dat de gelovige in zijn hart een verdeeldheid ervaart. Maar dit betekent niet dat de gelovige losgeraakt is van de mens. Een klein beetje geloof is genoeg om Gods barmhartigheid te genieten. Als Paulus het heeft over onvolmaakt kennen en profeteren en via een spiegel zien, laat hij zien hoe onvolmaakt ons kennen in deze wereld is. Dit is soms een wapen van het ongeloof.

He geloof wapent zich met het Woord van God. Zo kan een vroom hart zich nooit de hoop op barmhartigheid van God laten ontnemen. Aanvechtingen bevestigen zo het geloof juist. Zo wordt het geloof nooit uit het vrome hart gehaald. Het ongeloof kan buiten het hart wel heftig strijden, maar het zal innerlijk nooit al het geloof kunnen verwijderen of innerlijk het hart verwonden. Geloof is de overwinning.

Morgen lezen we boek III.2.22 - III.2.27

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

dinsdag 12 mei 2015

12-05; Boek III.2.11 - III.2.15

Calvijn onderscheidt gelovigen van 'tijdgelovigen'. Dat zijn gelovigen die niet zo diep doordringen in de openbaring van God, ze zijn als een boom die niet diepgeworteld is, ze bloeien en geven zelfs vrucht voor een korte tijd. Dit blijkt uit de Schrift en de ervaring. Saul is een voorbeeld. De tijdgelovigen worden niet door wederliefde tot God geschreven, maar door de genegenheid van een loonwerker voor zijn baas. Tijdgelovigen verdiepen zich niet genoeg in zichzelf en in de leer. Ze hebben tijdelijke ijver, maar verkeerde voorstellingen van het geloof en nemen de leer niet ten volle aan.

Het woord geloof heeft verschillende betekenissen in de Bijbel. Allereerst de zuivere leer. Soms betekent het 't object van geloof. Geloof kan ik weer een gave zijn om wonderen te doen, en dat is dan weer niet iets strikt voor de wedergeborenen. Maar het verschil tussen geloof van wedergeborenen en verworpenen is dat de eerste God de Vader aanroepen en en daardoor van de dood in het leven gaan en waardoor Jezus in de gelovige woont.

Geloof is een kennen op een manier die boven de mogelijkheden van de mens uitgaat. Dit kennen is meer een zeker weten dan een 'het snappen'.

Dit geloof heet vast en stellig, dat niks heeft aan wisselende stemmingen of opinies. Soms is het lastig voor de mens om overtuigd te zijn van wat de mond belijdt. Als God ons op Zijn Woord wijst, verwijt Hij ons indirect ongeloof, omdat Hij geen andere bedoelingen heeft dan de onterechte aarzelingen uit onze harten te roeien. Geloof in God geeft vrijmoedigheid dat voortvloeit uit vertrouwen, daarom worden geloof en vertrouwen vaak samen in de Bijbel genoemd.

Morgen lezen we boek III.2.16 - III.2.21

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 11 mei 2015

11-05; Boek II.2.7 - II.2.10

De 19de week van Lectio Calvini

Desondanks is niet alles wat de wil van God is, geloofgevend. Er is ook de wil van God die voor Hem weg laat vluchten(zoals dat God tegen Adam zegt dat hij zal sterven en Kaïn dat het bloed roept). Niet ieder kennen van de wil van God mag geloof heten. Het gaat erom dat we ons heil bij God leren zoeken, dus vertrouwen op en geloven aan de belofte van God dat Hij een welgezinde Vader is. Gods goedheid en waarheid worden daarom in de Psalmen vaak naast elkaar gezet. Ook heeft Calvijn al eerder laten zien dat Christus het onderpand van die liefde is, zonder Hem zien we alleen de tekenen van Gods haat en toorn. Zo wordt Calvijns definitie van geloof dus; een vaste en stellige kennis van Gods goedgunstigheid jegens ons, die haar grond vindt in de waarheid van de genadige belofte in Christus en door de Heilige Geest aan ons verstand geopenbaard en in ons hart verzegeld.

Calvijn gaat eerst in op het scholastische onderscheid tussen een gevormd en een ongevormd geloof, de laatste is een geloof zonder godsvrucht of geraaktheid door godsvrucht. Het is een instemmend geloof, niet meer dan dat. Geloof heeft al de gerechtigheid in zich vanaf het begin. Het geloof wordt niet later gevormd met een vrome genegenheid. Deze zit er vanaf het begin al in. Geloof is betrokken op de heiliging van de gelovige.

De scholastici gebruiken 1 Kor. 12:2 als bewijs voor ongevormd geloof, dat zou geloof zonder liefde zijn. Calvijn rekent dit op exegetische gronden af. Het probleem van de scholastici is dat ze een woord dezelfde betekenis toekennen op alle plaatsen waar het voorkomt, terwijl een woord meerdere betekenissen kan hebben op evenveel plaatsen. De context bepaalt ook de betekenis van een woord op zijn plaats. In dit gedeelte staat geloof voor de gaven die door God gegeven zijn en daarom is het vreemd om deze los te zien van de liefde van God. Desondanks kent Calvijn ook wel twee soorten geloof, een onecht geloof wat het algemene beamen van de waarheid van de Bijbel is(een constatering en geloven van feiten) en een geloof dat verder gaat; ook onder de indruk raken van de belofte en dreigementen van God.

Maar de eerste mag eigenlijk geen geloof heten. het lijkt alleen in uiterlijke zin op geloof. Hier wordt vaak van verteld in de Bijbel. Veel mensen lijken het zaad van het Woord op te laten groeien, maar het wordt verstikt. Mensen bedriegen zichzelf als ze denken dat ze het Woord van God openlijk niet verachten, maar het woord dringt niet door, het schiet geen wortel in de kern.

Een vals geloof is een lagere wering van de Geest in ongelovigen. Sommige mensen steigeren omdat het geloof een vrucht van de uitverkiezing is, maar het is ook zo dat uitverkorenen en verworpenen hetzelfde kunnen ervaren. In die zin hebben ze de hemelse gaven gesmaakt, maar ze hebben in de genade van de Geest en het licht van het ware geloof niet ten volle gedeeld, maar hun hart met zichzelf gevuld. Alleen in de uitverkorenen drukt God zo sterk het stempel van Zijn Geest dat deze altijd veranderd blijft. De vergeving van zonde en aanneming tot kinderen verzegelt de Geest in de harten van de uitverkorenen. Toch aanvaarden de verworpenen de genade van God, de verzoening, maar blijft hun begrip daarvan onhelder en onduidelijk, daardoor lijkt het of ze delen in hetzelfde geloofsbeginsel. Alleen de uitverkorenen volharden tot het einde.

Morgen lezen we boek III..2.11 - III.2.15

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

vrijdag 8 mei 2015

09-05; Boek III.2.1 - III.2.6

Voor de goeie orde is het belangrijk om tot den duidelijke omschrijving van geloof te komen. Daarvoor is het nodig om het een en ander opnieuw in overweging te nemen. Dit zijn namelijk de punten dat God straft wie Zijn Wet overtreedt, dat niemand Zijn Wet kan volbrengen en we daarom niks van onszelf te verwachten hebben. Ten slotte moeten we weten dat de enige manier om uit deze penarie te komen de openbaring van Jezus Christus als verlosser is. Dit moeten we geloven. En dan niet oppervlakkig mee instemmen, maar geloven in Christus als verlosser. Zoals Paulus gepredikt hebben en Augustinus ook mooi over heeft geschreven.

Scholastici hebben het impliciete geloof bedacht, dat bestaat uit onderwerping en gehoorzaamheid aan wat de kerk leert. Maar dit is schadelijk van het echte geloof zoals Calvijn dat omschrijft; kennis dat God goedgunstig is geweest en Jezus christus heeft gegeven tot gerechtigheid, heiligheid en leven. Expliciete kennis. De voetnoten geven hier de Summa van Thomas van Aquino aan(http://www.newadvent.org/summa/3002.htm#article2).

Calvijn ontkent niet dat er altijd impliciete of onbekende zaken zijn in het geloof, maar dat heeft te maken met onze onvoltooide staat en die zullen we uiteindelijk pas kennen als we bij God zijn. Geloof is in de Bijbel altijd verbonden aan kennis, en niet aan blinde gehoorzaamheid aan uitspraken en ook dwalingen van de kerk alsof het godsspraak is.

Impliciet geloof heb je altijd, er zijn altijd veel dingen verborgen en omgeven door dwalingen. Daarom is het wijs om altijd een leerling te blijven en nederig te blijven. Ook de discipelen waren echte gelovigen, maar snapten ook veel niet, vooral rondom de opstanding van Jezus. Het geloof lag als zaad opgesloten in hun hart en kwam toen in een keer op. Ze hadden waar geloof omdat ze Christus als enige leermeester wilden kennen.

Impliciet geloof zou eigenlijk een voorstadium van het geloof genoemd kunnen worden. In de Bijbel is het ook te zien dat er eerst een geloof is dat bestaat uit de vrijwillige onderwerping, de tweede keer bestaat het in aanvaarding en schikking van gezag en leer van Christus. Het impliciet geloof is hier een bereidheid te leren die afstaat van de roomse onwetendheid.

Het ware kennen van Jezus is dus wanneer wij Hem aannemen zoals Hij door de Vader wordt voorgesteld; in het gewaad van het Evangelie. Maar ook weer niet zo strikt christologisch dat Mozes en de profeten ons niks over het geloof kunnen leren. In de Bijbel is er wel een sterke nadruk op de band tussen geloof en het Woord. De gelovigen worden hierdoor over God geleerd. Het geloof rust op het Woord en als het daar niet zijn doel in vindt, doolt het geloof. Het gaat dus niet alleen om geloof dat God bestaat, maar ook over de kennis van Zijn wil.


Volgende week lezen we boek III.2.7 - III.2.10

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

donderdag 7 mei 2015

07-05; Boek III.1.1 - III.1.4

Boek III, 'De wijze waarop wij deel krijgen aan de genade van Christus, welke vruchten daaruit voor ons voortkomen en wat dit in ons uitwerkt.'

Zolang we buiten Christus zijn baat ons alles in het vorige boek niets. Alles was Christus heeft verworven verkrijgt een mens door geloof. Maar we zien ook dat niet iedereen het Evangelie aangrijpt. Daarom moeten we zoeken naar de verborgen werking van de Geest. Deze wordt namelijk een zegel genoemd en de Heilige Geest is de band tussen Christus en de gelovigen.

De Geest is dan ook door Christus gegeven om ons te voeden en onderhouden met algemene kracht en de wortel en het zaad is van het hemelse leven in ons. Omdat de Geest wordt gegeven door de Vader aan de Zoon om de Geest weer aan ons uit te delen wordt de Geest soms de Geest van de Vader en dan weer de Geest van de Zoon genoemd.

Om wat meer zicht op de Geest te krijgen volgt er een overzicht met benamingen voor de Geest. Hij is de Geest tot aanneming van kinderen, zegel en onderpand van onze erfenis, het leven door de gerechtigheid, water om dorst weg te nemen of om te reinigen, olie en zalving, of vuur en ook een fontein. Deze namen laten zien dat Christus zonder de Geest werkeloos op afstand blijft staan. Juist de Geest maakt ons één met Christus.

Maar het voornaamste werk van de Heilige Geest is het geloof. Geloof is een bovennatuurlijke gave door de Geest gegeven, de Geest is in die zin een inwendige leraar die de belofte van zaligheid in ons hart werkt.

Morgen lezen we boek III.2.1 - III.2.6

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

woensdag 6 mei 2015

06-05; Boek II.17.1 - II.17.6

Hoofdstuk zeventien, het laatste hoofdstuk van het tweede boek.

Er zijn mensen die niet willen spreken van de verdienste van Christus, dit zou de genade naar de achtergrond verdringen. Nu is het wel zo dat Christus ook niet op grond van Zijn werken de Christus en Middelaar is geworden, dit was ook puur uit barmhartigheid van God. Maar Christus was wel gezonden om voor ons de zaligheid te verwerven. En dat kon alleen door Gods barmhartigheid, dus moeten we niet Christus' verdienste tegenover Gods barmhartigheid stellen. In mijn ervaring is wat Rooms-katholieken en Orthodoxen leren dat de mens vanuit Gods barmhartigheid wel dingen kunnen verdienen met goede werken(kort door de bocht), nu is dit blijkbaar in de gedachte van Calvijn alleen waar voor Christus.

Bewijs hiervoor is bijv. Joh. 3:16, waarin Gods liefde de eerste oorzaak is voor het komen van Christus naar de wereld, daarna wordt er pas gesproken over het geloof in Christus. God heeft Christus dus als weg aangewezen voor de verzoening. Zo wordt ook uit de Bijbel duidelijk dat Christus verdienste onderdeel is van Gods ontferming zodat er weer verzoening plaatsvindt. Er zijn meer plaatsen in de Bijbel aan te wijzen waaruit duidelijk wordt dat Christus voor ons de genade heeft verdiend. En dit betekent dat wij dat we door Zijn bloed gereinigd zijn en dat Zijn dood een verzoening is voor onze zonde. Calvijn gebruikt hiervoor de Schriftplaatsen die in de lopende tekst wel te vinden zijn. Ook bij het gedeelte waarin het Bijbelse getuigenis van de apostelen wordt verhaald; Christus heeft de prijs betaald waardoor wij verlost zijn van de doodschuld.

Ten slotte krijgen Lombardus, Bonaventura en Thomas van Aquino nog een veeg uit de pan met hun malle vraag of Christus iets voor Zichzelf gewonnen heeft. Christus zoekt niks voor Zichzelf in Zijn offer.

Morgen lezen we boek III.1.1 - III.1.4





dinsdag 5 mei 2015

05-05; Boek II.16.15 - II.16.19

'Gezeten aan de rechterhand'; Hiermee wordt bedoeld dat Christus Zijn taak op Zich heeft genomen, om van Zijn plaats om te regeren over alles. De vruchten voor het geloof hiervan is dt we de hemel niet alleen in het geloof bezitten, maar ook in ons Hoofd, we hebben voorspraak bij God de Vader, en Hij deelt de hemelse gaven aan Zijn volk uit die Hij heeft geroofd van de vijand.

'Vanwaar Hij zal komen om te oordelen over de levenden en de doden'; Hiermee worden we geacht de dag te overdenken dat Jezus terugkomt. Er zijn kerkleraars geweest die dit artikel anders wilden opvatten, maar de gewone taal pleit voor de interpretatie van Calvijn.

Er is troost in het feit dat onze Rechter ook onze Verlosser is. Deze verlost Zijn volk, ook van een sidderend geweten. In ieder geval is dit alles de boodschap van de Apostolische geloofsbelijdenis, waarvan Calvijn uitgaat dat deze door de apostelen is opgesteld.

Calvijn maakt nog eens duidelijk dat alles bij Christus te halen is en bij niemand anders. Hij heeft alles in overvloed.

Morgen lezen we boek II.17.1 - II.17.6

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

maandag 4 mei 2015

04-05; Boek II.16.12 - II.16.14

Dit is week 18 van Lectio Calvini. Een vakantieweek, dus een mooie week om eventueel achterstallig leeswerk in te halen :p

Het is nu tijd voor Calvijn om zijn leer te verdedigen. Er zijn namelijk mensen die beweren dat het ongepast is om over de angst voor het heil van de Ziel van Jezus te praten. Hiermee gaan ze al tegen de duidelijke taal van de evangelisten in, maar Calvijn legt uit dat Jezus' goedheid naar voren komt door Zich niet te schamen om onze zwakheden op Zich te nemen. Dit is niet iets verkeerd aan Jezus opleggen. Jezus is in alles aan de mens gelijk, behalve de zondigheid, zo is de angst bij Hem niet iets zondigs. Dat Jezus drie maal gebeden heeft en uiteindelijk alleen door engelen getroost kon worden laat zien dat Christus een moeilijkere en zwaardere doodstrijd had dan andere mensen. Ook zegt Calvijn dat op dat moment Jezus naar Zijn menselijke natuur de gang van zaken niet wilden, maar naar Zijn goddelijke natuur weer wel. Maar Calvijn gaat niet in op de details hierover(Volgens mij schrijft Benedictus XVI in zijn Jezus boeken hier ook over, maar dan met een andere conclusie...).

'Ten derde dage opgestaan uit de doden'; De opstanding was noodzakelijk. Desondanks dat deze inwisselbaar is met de dood, er wordt namelijk weinig over dood zonder opstanding gesproken en andersom ook, heeft de opstanding voor ons drie vruchten: we moeten de dingen die boven zijn zoeken, we krijgen een nieuw leven in gerechtigheid en we hebben als het ware een onderpand als verzekering voor onze opstanding uit de dood.

'Opgevaren ten hemel'; Christus is pas echt begonnen met heerschappij na de hemelvaart. Christus moest niet alleen naar de hemel gaan om de Geest te laten komen, maar kan ons nu niet alleen gelukkig laten leven, maar creëert ook de mogelijkheid om gelukkig te sterven.

Morgen lezen we boek II.16.15 - II.16.19

zaterdag 2 mei 2015

01-05; Boek II.16.7 - II.16.11

 Hierna volgt in het Apostolicum dat Jezus gestorven en begraven is(een paar woorden die ik niet zonder melodietje in mijn hoofd te horen kan lezen, een bijzondere gewaarwording...). Dit deed Christus om de dood te verzwelgen, die ons anders verzwolgen zou hebben. De vruchten hiervan voor ons zijn dat de angst voor de dood weggenomen is voor ons, we hoeven de dood niet meer te vrezen. De tweede vrucht is dat we delen in Zijn begrafenis en zo onze oude mens steeds meer kunnen doden.

Hierna het 'nedergedaald ter helle'. Dit is volgens Calvijn een latere toevoeging aan de belijdenis. Niet alle vroege christenen schrijven erover, wel alle kerkvaders, die er dan wel weer vaak iets verschillend onder verstaan. Waar het om gaat is dat dity ook belangrijk is. Met nedergedaald ter helle wordt niet hetzelfde gezegd als begraven, zoals sommigen zeggen.

Sommige mensen hebben hieronder verstaan dat Jezus het evangelie heeft gebracht in de onderwereld, zoals Thomas van Aquino. Dit is gebaseerd op een verkeerde exegese van PS. 107:16 en Zach. 9:11. Daar gaat het om de verlossing en vergelijking met Babel. Het punt van zielen opsluiten in een kerker vind Calvijn onzinnig. Wel deelt hij de overtuiging dat de gelovigen voor het punt van Golgotha delen in dezelfde hoop in Christus. Maar het gaat wel om een scherp onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen, ook na de dood.

Met nedergedaald ter helle wordt bedoeld dat Jezus de toorn en de verwerping van God gevoeld heeft en ermee geworsteld heeft. Het is namelijk niet alleen een lichamelijke straf die Jezus droeg. Dit is omdat het voor de ogen van mensen heeft plaatsgevonden en zo duidelijk is geworden dat het een ergere en grotere toorn van God was dan alleen een lichamelijke straf. Eigenlijk is het dus dat de hel is nedergedaald op Christus aan het kruis.

Bewijs hiervoor is dat Petrus het heeft over de smarten van de dood, die oorzaak zijn van de dood en vrucht van de vloek en de toorn van God. Jezus heeft ook de angstige dood niet geschuwd voor ons, er is geen grotere afgrond dan niet door God gehoord te worden en verworpen te zijn. Christus heeft zo de vrees overwonnen die alle stervelingen in zijn greep houdt. Christus is voor ons de strijd aangegaan en heeft overwonnen.

Maandag lezen we boek II.16.12 - II.16.14

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com