dinsdag 31 maart 2015

31-03; Boek II.8.8 - Boek II.8.14

Er staat meer in de Wet dan er staat, maar hier moeten we niet de Wet opleuken door een hele rij menselijke verklaringen. De bedoeling van God moet wel verwoord worden. We mogen meer namens de Wet eggen, maar het moet wel duidelijk zijn hoever we hierin mogen gaan. WE moten in ieder geval letten op het doel van het gebod of verbod. Als God iets verbiedt, dan wil Hij het tegenovergestelde juist graag. Zo is ieder gebod een verbod tegelijk, en andersom ook.

De Wet staat nu vol met afbeeldingen van de verschrikkelijkste zondes, zodat we daar een afkeer van zonde krijgen. Alle geboden zijn zo voorbeelden van ondeugden, die expliciet worden gemaakt. Niet doden betekent niet toornig worden, maar dan minder abstract gebracht.

De Wet is ingedeeld in twee tafels; de dienst aan God en de dienst aan de naaste. Het is wel gek om over gerechtigheid te praten als je God lastert, daarom vindt Calvijn de eerste constitutief voor de Wet. De indeling is eerst een inleiding op de eerste geboden, daarna vier geboden op de eerste en zes op de laatste tafel.

Aldus de toelichting:
Ik ben de HEERE, uw God.
In dit gebod wil God laten zien dat Hij aanspraak maakt op de macht, geeft Hij een belofte op heilig leven en roept Hij de herinnering aan wat Hij heeft gedaan op. Dat de Heere, onze God is, betekent ook dat Hij ons in dit en in het komende leven weldaden zal brengen.

Morgen lezen we Boek II.8.15 - II.8.19

maandag 30 maart 2015

30-03; Boek II.8.1 - II.8.7

Calvijn gaat voor een behandeling van de tien Geboden in op een aantal aspecten van de Wet.

Allereerst is uit de Wet te leren dat God onze Schepper is en we Hem daarom moeten eren. We moeten niet onze eigen begeertes volgen. En omdat God gesteld is op gerechtigheid en recht, zou onze dienst aan God gerechtigheid en recht moeten zijn, of we dit nu kunnen of niet.

Als de mens dit beseft en ziet dat hij de straf verdient en de Wet niet kan vervullen wordt hij ootmoedig en nederig. Hij zal wel zijn toevlucht moetennemen tot Gods barmhartigheid.

De beloften en de dreigingen van de Wet zijn er ook om de mens liefde tot God en haat jegens de zonde te geven. Het vervullen van de Wet heeft positieve gevolgen voor dit leven. Desondanks laat God zien dat het vaak gaat om het leven na de dood.

De Wet is genoeg, desondanks mensen er vaak dingen bij verzinnen om gerechtigheid te verwerven.

De Wet gaat over innerlijke en uiterlijke zaken. Omdat God een geestelijke wetgever is, richt de Wet zich op ziel en lichaam. Bij aardse wetgeving gaat het niet zover om het innerlijk, maar over wat er naar buiten is gekomen. Dit leert de Wet van zichzelf en dit werd weer bevestigd door Jezus. Jezus blies de dikke laag stof van de Farizeeërs er vanaf.

Morgen lezen we Boek II.8.8 - II.8.14

vrijdag 27 maart 2015

27-03; Boek II.7.13 - II.8.1

Voor gelovigen is de Wet niet meer een vloek maar een aansporing om goed te doen, als een soort persoonlijke trainer. De zedelijke wet is in die zin afgeschaft, maar blijft ook van gelding om ons te leren, vermanen, berispen en te verbeteren om ons tot alle goede werken te vormen en toe te rusten.

De vloek van de Wet was dat ze beval wat ze leerde, gelovigen zijn bevrijd van de eis van de Wet, waarin er geen vergeving is en alleen maar vergelding. Christus heeft die vloek gedragen. Je zou kunnen zeggen dat de Wet van een hysterisch krijsende bureaucraat die ook nog eens een keertje volledig gelijk heeft, naar een kalme en wijze basischoolleraar is geworden(hangt natuurlijk van je basisschool af, ik had best relaxte leraren).

De ceremoniële Wet is ook zijn haar gebruiken afgeschaft. Met de komst van Christus was er geen verhulling meer nodig, het voorhangsel is gescheurd. De ceremonieën in het OT waren volgens Calvijn niet zozeer gericht op de verzoening, als wel op de belijdenis van schuld. Ieder offer was een bekentenis dat de Israëliet verdiende te sterven, maar dit afkocht met een offerdier. Zo kan Paulus zeggen dat het handschrift dat tegen ons was(Kol. 2:13) op de ceremonieën sloeg en vernietigd was. II.7.17 lijkt me tegen het New Perspectives on Paul(https://en.wikipedia.org/wiki/New_Perspective_on_Paul) aan te schuren wat betreft onderwerpen, met name de scheiding dor de ceremoniën tussen Jood en heiden.

Nu door naar de verklaring van de Tien Geboden. Eerst herinnert Calvijn ons eraan waarom de Wet was gegeven. Eerst geeft God met de Wet aan hoe eerbied voor Hem eruit ziet. Vervolgens laat de Wet zien dat de mensen dit niet lukt. Buiten de Wet om heb je ook de wet in het hart van de heidenen, deze komt overeen met de stenen tafelen, maar de laatste verduidelijken de eerste.

Maandag lezen we Boek II.8.2 - II.8.7

donderdag 26 maart 2015

26-03; Boek II.7.8 - II.7.13

De Wet kan dus tot wanhoop drijven. Maar dit hoeft niet voor Gods kinderen, deze worden hierdoor juist naar de barmhartigheid van God gedreven. Dit heeft Calvijn van Augustinus geleerd. De Wet zorgt er bij goddelozen voor dat ze telkens weer nieuwe uitwegen verzinnen om aan de wanhoop te ontkomen. Door geraakt te zijn in hun geweten laten ze al zien dat ze weten wat ze verdiend hebben.

De tweede functie van de Wet is dat het menselijk gedrag intoomt, het levert zo rust voor de maatschappij. Mensen worden niet tot in hun hart overtuigt van de wet, maar uit angst voor straf gedragen ze zich richting de wet. Gelovigen worden hierdoor alvast voorbereid om het juk van de gerechtigheid te dragen. Voor de mensen die nog niet wedergeboren zijn is de Wet. dus op twee manieren werkzaam. Het brengt tot verootmoediging en het beteugelt de begeertes zodat mensen niet allemaal compleet ontsporen.

De derde functie; deze is voor gelovigen. Uit de Wet is Gods wil te leren kennen en door he leven of overdenken van de Wet wordt de gelovige aangespoord tot gehoorzaamheid aan de wet. Zo heeft de gelovige nog steeds met de Wet te maken, deze is niet afgeschaft voor gelovigen. Dat komt in de richting van het doel van de Wet. Dat zegt Mozes en dit zingt David in de psalmen. Dat het niet haalbaar is moet ons niet afschrikken, de Wet laat het einddoel zien, en dat is de volmaaktheid, wij moeten in ieder geval ons naar de wet richten met onze inspanningen.

Morgen lezen we Boek II.7.14 - II.8.1

woensdag 25 maart 2015

25-05; Boek II.7.2 - II.7.7

Zowel de lijn van Levi, dat zijn dus de priesters, en de lijn van David was een spiegel voor Christus. Het waren allebei aspecten van de Wet die tot Christus leiden. Jesaja heeft het namelijk over een enkel offer dat zonden verzoent, Hebreeën heeft het over een Priester in de orde van Melchisedek en Daniël heeft het over een ander zalving. Zo is Christus het einddoel van de wet. We leren uit de Wet wat zonde is en dit zou ons niet helpen als Christus ons niet te hulp kwam.

We leren dus uit de wet wat volmaakte gerechtigheid is, we leren dat iedereen faalt om hierin te gehoorzamen, Het goed van de belofte is, werkt dan zo dat de eigen ellende eraan af te lezen is.

We blijven door de Wet op afstand staan van wat de Wet belooft. Maar de Wet heeft wel nut voor ons. Want onze halve gehoorzaamheid neemt God en deelt ons dankzij genade in het goed dat de Wet belooft.

Het volbrengen van de wet is onmogelijk. Er is niemand geweest die dit kon, zelfs niet de legendarische heiligen, en er zal ook niemand komen die de Wet kan volbrengen. Calvijn laat zien dat de Bijbel ervan uitgaat dat iedereen onder de Wet onder de vloek leeft.

Er zijn drie functies van de Wet, de eerste is dat deze laat zien waar de zonde in de mens zit, hiervan overtuigt en zo de mens tot erkenning brengt van zijn probleem door het vertrouwen in zichzelf weg te nemen. De Wet is iets wat tegenover hem staat en alle slechte begeertes uit hoeken en gaten tevoorschijn haalt. Het gaat hier dan wel om de zogenaamde zedenwet.

Dit zegt niks negatiefs over de Wet maar strekt haar tot roem.

Morgen leen we Boek II.7.8 - II.7.13

dinsdag 24 maart 2015

24-03; Boek II.6.3 - II.7.1

Als in het Oude Testament de profeten wilden laten zien dat God Zich wilde verzoenen met Zijn volk, spraken ze steeds weer over het koningschap van David, waarvan de verlossing en het eeuwige heil afhankelijk was. Daarom hebben de gelovigen uit het OT nooit op iets anders gehoopt dan op Christus.

Christus is het beeld van de onzichtbare God, daarom is geloof in God een geloof in Christus. Ook de Joden wisten dat God door de Gezalfde Zijn kerk zou verlossen, daarom zongen ze bij de intocht van Jezus 'Hosanna voor de Zoon van David'.
Als er geen kennis van Christus is kan je nog zo pochen dat je God vereert, maar moet het wel zo zijn dat je vervalt tot afgoderij, zoals de moslims, die claimen dezelfde God te vereren, maar door Jezus niet te zien als Gezalfde toch een afgod dienen.

Calvijn verstaat onder Wet niet alleen de tien geboden, maar ook de vormen van de godsdienst van de Joden die Mozes was voorgehouden door God. Deze gebruiken zijn op zichzelf nutteloos en zelfs bespottelijk. Deze Wet is dan ook niet gegeven om van Jezus weg te houden maar om naar Jezus toe te brengen. Dierenoffers werken niet, God heeft ze niet nodig, God is geestelijk, daarom schept God behagen in geestelijke eredienst. En door ons Hoofd Christus kunnen we een geestelijk priesterschap zijn omdat we als christenen door ons Hoofd worden geheiligd.

Morgen lezen we boek II.7.2 - II.7.7

maandag 23 maart 2015

23-03; Boek II.5.18 - II.6.2

Calvijn was bezig wat bewijsplaatsen van tegenstanders te behandelen.

Ecclesiasticus(Jezus Sirach, deuterocanniek) 15:14-17
Calvijn noemt eerst de auteurschap twijfelachtig. Ik zou hier persoonlijk zelf wat meer van willen weten. Er zijn ook protestantse stemmen die het belang van de deuterocanonieke boeken voor het verstaan van het NT benadrukken. Niet dat ze daarmee canoniek zijn. Maar Calvijn gaat voor de aardigheid mee met zijn tegenstanders. Er staat dat de mens vanaf zijn schepping de keus had tussen goed en kwaad. Dat mag dan wel zo zijn, maar dan wil Calvijn graag daarbij zeggen dat dit allemaal verloren is gegaan door de zondeval. Dan erkennen Calvijn en zijn tegenstanders samen dat de mens geen advocaat maar een arts nodig heeft.

Lucas 10:30
Dit is het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Mensen hebben hier in gezien dat de reiziger halfdood werd achtergelaten. Dus er is nog iets achtergelaten. Calvijn stelt hier duidelijk onderwijs over dat de mens dood is voordat hij wordt geroepen door God. Je kan alleen de vergelijking op de mens betrekken door middel van een allegorie, maar een allegorie heeft de rest van de Bijbel als norm.

Het blijft gewoon staan, het verstand van de mens is door de zonde zo verduisterd dat er niks goeds uit kan komen en dat het hart doordrenkt is met het gif van de zonde dat het alleen nog maar een walgelijke stank kan verspreiden.

Nieuw hoofdstuk waarin Christus aan bod komt.
De mens is door de zondeval van het leven in de dood gevallen en kan buiten Christus om geen kennis verkrijgen die leidt tot heil. Nu komen we overal de vloek van God tegen. We kunnen God niet zien als onze Vader door de wereld. We beroven God hierdoor van Zijn eer. Zijdelings wil ik opmerken dat naar mijn idee er vaak over het hoofd wordt gezien dat God eren een belangrijk aspect van geloof is, geloof heeft een sterk liturgisch aspect. Calvijn denkt sterker liturgisch en minder sterk juridisch, in tegenstelling tot wat veel mensen van hem denken. De enige weg om in de hemel te komen is door Christus, dit geldt voor alle mensen in alle tijden. Alle andere volekn waren niet in staat om zonder onderscheid en bedrog God te aanbidden, daarom heeft nooit een godsdienst God behaagd omdat deze niet naar Christus wees.

Dit gold ook in het OT. Het volk heeft nooit op genade gehoopt buiten de Middelaar om. Dit blijkt door de lijn van het nageslacht van Abraham. Het nageslacht van Abraham komt telkens terug in de gebeden en psalmen van David. Ook zijn deze terug te vinden bij Jeremia. De Middelaar was nog niet geboren. Dat wisten alle oude vaderen van het OT.

Morgen lezen we Boek II.6.3 - II.7.1


vrijdag 20 maart 2015

20-03; Boek II.5.13 - II.5.17

Sommige mensen willen nog wat over de vrije wil zeggen aan de hand van teksten waarin God mensen op de proef stelt. Hij trekt zich terug en wacht totdat de mens wat gaat doen. Zoals in Hosea 5:15. Maar Calvijn vindt dit een andere kwestie, het gaat in dit soort teksten niet om een klein beetje hulp van God om de menselijke wil te helpen.

Een van de bezwaren die spelen in de discussie over de vrije wil is at als God alles bewerkt, er geen daden van de mens meer kunnen zijn. Het is de verhouding tussen Gods daden en onze daden. Onze goede daden zouden dan niet ons zijn. Calvijn stelt hier het "ons brood" uit het Onze Vader tegenover. Het gaat erom dat de mens wordt gebruikt als instrument, niet als een steen die alleen beweegt door een kracht buiten hem. Om met Augustinus te zeggen: "U werkt zelf en u wordt bewerkt."

Als de Geest in de mens werkt is het door het vernieuwen van de wil. De Geest vernietigd de wil niet, maar herstelt deze. Dit gebeurt buiten onze wil om. Iets claimen voor de mens is dus wijn mengen met vies en bitter water.

Nu wat teksten; Genesis 4:7
Hierin wordt Kaïn niet gebonden tot het begeren en overheersen van de zonde, maar Abel. Maar als het wel over Abel ging, dan zou het nog steeds niks bewijzen, het zou dan een bevel of een gebod zijn. Een gebod hoeft niet afgemeten te worden naar het vermogen. Een belofte kunnen we er niet van maken omdat Kaïn gestorven was voor de vervulling.

Romeinen 9:17
Hierin kan je een klein vermogen lezen, net als Origenes en Hieronymus. Maar Paulus bedoelt hier dat zaligheid en verdoemenis samenhangen met uitverkoren zijn en verworpen zijn. Het ligt niet aan de wil of inspanning van een mens maar de ontferming van God.

1 Kor. 3:9
Ook de inspiratie voor een boek over Praktische Theologie van emeritus-professor De Ruijter. Eigenlijk wil de term zeggen dat God gebruikt maakt van werken nadat Hij mensen bekwaam heeft gemakt en van nodige gaven voorzien heeft.

Maandag lezen we Boek II.5.18 - II.6.2

donderdag 19 maart 2015

19-03; Boek II.5.9 - II.5.12

De tegenstanders zijn niet gevoelig voor de Bijbelteksten die Calvijn aandroeg in de vorige paragraaf. Ze denken dat de bekering een werk is dat tussen mens en God wordt verdeeld. Dat kan niet, ze zullen toch moeten erkennen dat de Wet met belofte wordt gegeven? Ook zijn teksten uit Jeremia belangrijk.

Mensen willen er ook niet aan omdat ze denken dat God geen dingen belooft die de mens niet kan willen. Een belofte is overeenkomstig onze wil. Anders zou God ons pesten met iets wat we niet kunnen bereiken. Calvijn komt hier later nog op terug, maar aangezien de beloften de gelovige en ongelovige wordt voorgehouden moeten ze voor beiden nut hebben. De eerste laat Hij door de belofte een afkeer van zichzelf te krijgen en Zijn hulp roepen, de tweede laat Hij zien dat zij de belofte niet waard zijn.

Een derde groep mensen beroept zich op teksten waarin God het volk verwijten maakt dat het door eigen schuld was dat het geen goede dingen uit Zijn hand ontving. Dit zou uitsluiten dat het volk kan zeggen dat ze zondigde omdat ze de vrijheid niet hadden, ze konden niet anders dan zondigen. Calvijn vraat zich af of mensen die dat zeggen compleet vrij te pleiten zijn van schuld. De bron voor het kwaad dat ze hebben gedaan is immers in hunzelf te vinden. Als God zoiets verwijt is het juist reden om een schuldbelijdenis te doen. Zoals Daniël 9. Dat Gods verwijt niet werd erkend in gedeeltes in de Bijbel wil niet zegen at het niet waar of terecht is. De bijbel spoort ons aan om niet passief te blijven staan, maar ook werk te maken en ook de deugd te betrachten.

Een special tegenargument is Deut. 30:11. Maar, zegt Calvijn, deze slaan niet op de geboden op zichzelf. als we Paulus volgen slaat dit gebod op het Evangelie, iets wat Mozes een paar verzen eerder ook al duidelijk maakt. Het gebod is niet bedoeld om ons vol zelfvertrouwen de geboden aan te grijpen om onszelf tot gerechtigheid te brengen, maar juist om het tegengestelde te bewerken.

Morgen lezen we Boek II.5.13 - II.5.17

woensdag 18 maart 2015

18-03; Boek II.5.4 - II.5.8

Nog een laatste argument. Als de mens geen vrije wil had zou het zinloos zijn om mensen aan te sporen door middel van vermaningen. Calvijn citeert hier Augustinus dat de geboden van God niet noodzakelijkerwijs zijn afgemeten aan de vermogens van de mens. Christus en de apostelen vermanen in de Bijbel ook mensen die los van God zijn. Het zit ook niet in de vermaning, maar God die hier gebruikt van maakt.

De geboden hebben dan ook meer nut om de ongehoorzame ieder excuus te ontnemen. I positievere zin zou je kunnen zeggen dat het Woord op uiterlijke wijze een afkeer van het verkeerde kan kweken, als de Geest op innerlijke wijze hier mee werkt uiteraard.

En toch blijven tegenstanders hiervan tegenstribbelen, geboden moeten iets eisen wat mensen ook kunnen doen. Anders zou de wet tevergeefs zijn. Maar volgens Calvijn is de Wet juist bedoeld om ons op onze onmacht te wijzen.

Calvijn was overtuigd als de Wet niet alleen een eis was, maar ook een belofte, als we onze onmacht leren kennen uit de Wet, kunnen we er ook uit leren dat we God moeten bidden om wat de Wet vraagt.

Demonstratie. Er zijn drie soorten geboden, de eerste roept op tot bekering, de tweede tot gehoorzaamheid aan de Wet en de derde tot volharding. Over de eerste getuigt de Bijbel dat het God is die de geboden in de mens bewerkt. Juist door de belofte van God wordt de Wet vervuld. Tweede categorie laat de Schrift zien dat het ook God is die geeft wat de Wet van ons vraagt, gerechtigheid, heiligheid etc. Ook voor de volharding laten vooral de brieven van Paulus zien dat dit ook een gave is.

Morgen lezen we Boek II.5.9 - II.5.12

dinsdag 17 maart 2015

17-03; Boek II.4.7 - II.5.3

Terugkomend op wat Calvijn gister als laatste schreef is de samenvatting dat heel ons leven niet buiten de almacht van God ligt. De vrijheid van keuze van de mens is niet zo groot dat God ook in uitwendige zaken daar niet of niet zo veel mee te maken heeft.

Dit staat ook los van of we bereiken wat we willen of niet. De discussie over de vrijheid van de wil gaat over het vermogen, niet over gebeurtenissen buiten de mens.

Hierna behandelt Calvijn wat tegenargumenten in de discussie, we lezen vandaag de eerste drie.
Sommigen zeggen dat als de mens noodzakelijk zondigt het geen zonde is en dat als de mens de zonde wilt, deze dus kan worden vermeden. Calvijn zegt dat de zonde voortkomen uit het bederf van de natuur, dat bederf waar de mens zelf voor gekozen heeft. Plus dat de tegenstanders vrijwillig verwarren met vrij. Onvrij en vrijwillig kunnen prima samen vallen.

Sommigen zeggen dat als de mens niet beloond of gestraft kan worden als er geen vrije wil is. Straf is er sowieso, aldus Calvijn, omdat de begeerte verkeerd is. En wat betreft het belonen, het rijmt gewoon niet om voor God te spreken over beloning. Alles wat wij als beloning kunnen zien is wat God ons al uit genade geeft of heeft gegeven.

Sommige zeggen dat nu alle mensen of goed of slecht moeten zijn. Misschien waren alle mensen wel slecht, zegt Calvijn hierover, als God niet had omgezien naar sommigen om deze te genezen.

Morgen lezen we Boek II.5.4 - II.5.8

maandag 16 maart 2015

16-03; Boek II.3.10 - II.4.6

Excuses, vrijdag was een combinatie van soos op donderdagavond en een weekend weg met mijn dispuut. Daardoor kwam ik vrijdag niet toe aan het typen van eht stukje voor afgelopen vrijdag.

Zo. Calvijn is dus ervan overtuigt dat God het willen in de mens bewerkt. Het is niet dat God een mens iets voorhoudt zodat de keuze van de mens blijft, het is God dit de keuze in de mens werkt. Ieder die Hem zoekt, heeft het zoeken al van Godswege ontvangen. Augustinus wordt erbij gehaald als bewijs.

Volharden in geloof is ook een genadegave van God. Sommige mensen zeiden namelijk dat volharding een beloning is voor het goed gebruiken van de eerste genade, die van het tot geloof komen. Een mens kan niet meewerken met de genade van God, ook niet op basis van 1 Kor. 15:10.


Calvijn sluit zich aan bij Augustinus die beweert dat God niet genade aanbiedt aan de mens en de mens dan de keuze heeft om de genade aan te nemen of af te wijzen. God werkt ook het willen in de mens. Dit betekent niet dat de wil wordt opgeheven, maar van een slechte in een goed wil wordt veranderd en zo voortdurend door de genade wordt geholpen.


In hoofdstuk vier komt de duivel om de hoek kijken, hoe is de invloed van de duivel op de mens? De duivel is een woeste berijder op het paard dat de wil is. Als de Geest niet is gegeven, valt de mens onder het bewind van de duivel, maar de oorzaak hiervan ligt uiteraard niet buiten de wil van de mens zelf. Zo kunnen we in Job dus ook God, de satan en de mens in een gebeurtenis zien werken. De duivel werkt zijn verdorvenheid uit in de Chaldeeuwen die Job overvallen, maar de satan is dan weer niks anders dan een werktuig van God om Job te oefenen in geduld.

Als we het dan hebben over verharding en verblinding, wat we dus volgens Calvijn wèl moeten doen, gebeurt dit doordat God Zich terugtrekt en alles koud, kil en donker wordt, of doordat God door middel van de satan de verharde persoon voorbereid op zijn ondergang als rechtvaardig oordeel van God. Calvijn bewijst dit ook met voorbeelden uit de Schrift.

Ook de wat trivialere keuzes van de mens vallen onder Gods bijzondere genade. Daar getuigt de Bijbel vaak genoeg van.

Morgen lezen we Boek II. 4.6 - II.5.3

donderdag 12 maart 2015

12-03; Boek II.3.5 - II.3.9

De wil is slaaf van de zonde, dat wil zeggen dat de wil noodzakelijk zondigt, maar hier niet toe gedwongen wordt. Hij heeft zelf gekozen voor de slavernij en deze slavernij is niet tegen zijn zin. Net zoals God niet tegen Zijn wil goed doet, maar omdat Hij goed is. Augustinus en Bernardus van Clairvaux leerden dit al, maar Petrus Lombardes' misinterpretatie zorgde ervoor dat mensen noodzakelijkheid ging zien als dwang, wat in de latere tijden bij theologen ontspoorde.

Het grootste bewijs voor de onmacht van de wil tot het goede blijkt wel uit wat de bekering is. Dat is een goed werk van God dat Hij in ons hart begint. Het begint met liefde tot gerechtigheid en wordt voltooid in volharding geven. Dit is een nieuw hart van vlees geven in het binnenste. Nergens blijkt dat de mens een zwakke wil heeft die wordt ondersteund door God. En als de mens het goede wil na de bekering is dit niet zijn eigen wil, maar het doorgaande werken van God in hem.

Twee redeneringen brengt Calvijn ter bewijs aan. Alleen de uitverkorenen hebben een goede wil, maar de oorzaak van de uitverkiezing ligt buiten de mens. Waarschijnlijk komt dit ook wel terug als we het daadwerkelijk over de uitverkiezing gaan hebben. Ten tweede het goede wil en hand liggen in het geloof, maar geloof is weer een genadegave van God.
De gebeden die we in de Bijbel zien, demonstreren dit ook. 1 Kon. 8:58, Ps. 119:36, Ps. 51:12.
Ook na de bekering houdt God niet op om de wil naar het goede te trekken, er zijn genoeg dingen die de wil van de gelovigen aftrekken van het goede.

Morgen lezen we Boek II.3.10 - II.3.14

woensdag 11 maart 2015

11-03; Boek II.3.1 - II.3.4

De mens is volgens de Schrift het beste te kenmerken als vlees, en omdat de gehele mens wedergeboren moet worden kunnen we concluderen dat niet alleen het lagere zinnelijke gedeelte van de ziel vlees is. Paulus bewijst dit door een korte uitwerking van Romeinen 3. Niet bij iedereen treden wandaden aan de dag, maar de verdorvenheid zit in ieders hart.

Hoe het kan dat de wereld dan nog niet een grote chaos is geworden? God beteugelt door Zijn voorzienigheid de mensen. Behalve bij uitverkorenen, die geneest Hij. Maar, brengen sommige tegenstanders in, er zijn toch voortreffelijke mensen geweest, zoals Camillus, schijnbaar een voortreffelijke Romein, beroeps-toffe peer en toonbeeld in de geschiedenis van een goed mens. Calvijn lost dit op door te zeggen dat niet iedereen dezelfde gaven van God krijgt, sommige meer dan anderen. Ook zijn sommige erfelijke leiders door Gods voorzienigheid voortreffelijker geboren dan de gemiddelde mens.Maar de voortreffelijkheid van mensen wordt altijd bedorven door de ambitie en alle deugden zijn geen knip voor de neus waard voor Gods rechtertroon. Het helpt je geen centimeter de hemel in.

Morgen lezen we Boek II.3.5 - II.3.9


dinsdag 10 maart 2015

10-03; Boek II.2.24 - II.2.27

De mensen kunnen van nature niks bedenken wat op de eerste tafel van de Wet staat, misschien wel van de tweede tafel, maar dan alleen in zoverre dat het maatschappelijke verhoudingen betreft. Maar wat belangrijker is, is dat de aandacht eens moet worden gevestigd op de zondige begeertes die leven in de mens. Al zijn deze alleen bij zichzelf te merken, het zijn ook zondes, in tegenstelling tot wat filosofen hebben beweerd.

De mens kan van nature niks bedenken wat goed is. Dit doet pijn voor de meeste mens want zijn redelijk verstand is zijn trots. Maar Paulus zegt dat de mens tot niks bekwaam is uit zichzelf. Daarom moet ons denken vernieuwd worden en van dag tot dag verlicht worden door de Heilige Geest.

We moeten een onderscheid maken tussen zoeken wat fijn en goed is zoals de dieren dat doen, en wat werkelijk goed is in eeuwige zin. De eerste komt vanuit de natuur van de mensen voort, ieder ding streeft naar zijn eigen ontplooiing en verwerkelijking van zijn potenties. Maar dit is geen neiging van de wil, die zit namelijk meer in het verstand en kan verschillende opties beoordelen en kiezen uit wat hij onderscheidt.

Het is ook niet zo dat mensen in navolging van Origenes mogen denken dat de mens een klein beetje vrije wil heeft die geholpen moet worden. Dit berust op een verkeerde uitleg van Rom. 7:15, 19. Dit gedeelte gaat namelijk over de christen, niet over de natuurlijke mens. Zo zeggen Paulus en Mozes dat alles wat een mens bedenkt en wilt gewoonweg verkeerd is. Er zijn geen goede bewegingen van de wil buiten de Geest om.

In de kerkgeschiedenis komen wel vaker discussies voort waaruit de uitleg van het zevende hoofdstuk van de Romeinenbrief een belangrijke rol speelt. Of dit hoofdstuk slaat op een wedergeboren of onwedergeboren persoon bepaalt voor een groot gedeelte je theologisch denken over de mens. Het is dan ook niet voor niets dat de reformatoren zoals Calvijn en Luther en ook Augustinus(alhoewel die geen reformator, maar kerkvader was) zich goed hebben ingelezen in de Romeinenbrief. Ook Barth begon zijn carrière met de Römerbrief.

maandag 9 maart 2015

09-03; Boek II.2.18 - II.2.23

Calvijn pikt de draad weer op om de geestelijke vermogens aan de tand te voelen. Nu gaat hij in op het verstand. De menselijke rede is niet in staat om drie geestelijke zaken te doorgronden: Kennis van God, van Zijn vaderlijke gunsten aan ons en hoe we moeten leven volgens Zijn Wet.

De eerste twee zijn voor de mens het moeilijkst, zo niet onmogelijkst om te doorgronden. Sommige mensen hebben ware dingen gezegd in het verleden, maar dit is niet genoeg geweest om ze een stap dichter bij God te brengen.

De Bijbel leert ons dat de eerste twee zaken ook alleen door Gods Geest kunnen worden gegeven, niet door mensenwerk. De mens verstaat de geestelijke zaken alleen door de verlichting van de Heilige Geest.

Het derde, weten hoe we volgens de wet moeten leven, komen mensen wel een eind van in de buurt, maar dit is slechts genoeg om hun verantwoordelijk te houden en weer te weinig de mens dichter bij God te brengen. De heidenen zijn zichzelf tot wet, ze weten wat goed en kwaad is, en kunnen zich dus niet beroepen op ontwetendheid. Zo is de Wet ook bedoeld. Een filosoof als Plato betoogt dat de mens zondigt omdat hij onwetend is en gaat hier tegen wat Calvijn zegt in, Calvijn wijst dit ook af. Calvijn volgt liever Themistus die opmerkt dat mensen in het algemeen goed in staat zijn het goede en het slechte van elkaar te onderscheiden, maar moeite hebben om dit op zichzelf te betrekken. Er zijn ook mensen die zich willens en wetens in de zonde storten. Hun gevoelsleven is zo ongeordend dat ze pas na het doen van de zondeberouw krijgen.

We hebben dus te maken met een volledige afhankelijkheid van God voorkennis van Hem. Alles wat we zelf uitvogelen brengt ons alleen maar in problemen, doordat we meer ons geweten prikkelen, dan er God mee behagen. Zelfs het dikke boek De Institutie helpt ons niets als we Gods genade niet hebben. Wat doet dit besef met jou? Ik zie zelf toepassing voor dit aspect in bijvoorbeeld bijbellezen,  naar de kerk gaan, verlangend naar de verlichting door de Geest.

Morgen lezen we Boek II.24 - II.2.27

vrijdag 6 maart 2015

06-03; Boek II.2.12 - II.2.17

Calvijn gaat door over de mens.

Door de zondeval is de mens de bovennatuurlijke gaven, licht van het geloof, gerechtigheid die nodig is voor het eeuwige leven, verloren. Deze krijgt een mens pas weer door wedergeboorte. Het bederf van onze natuur zit in de verdorvenheid van de natuurlijke gaven, dat zijn dan zuiverheid van het verstand en oprechtheid van hart.

Toch blijft Calvijn de mens als redelijk wezen zien. En er is wel wat te bereiken met die redelijkheid. De mens is wel op zoek naar waarheid, maar hij is door de zonde gedesoriënteerd en heeft de neiging tot desinteresse.

Om de kracht van de rede te verduidelijken maakt Calvijn een onderscheid tussen hemelse en aardse zaken. Zo kan hij verduidelijken waar het verstand goed werkt, namelijk in de aardse zaken. De rede helpt gewoon niet bij de zuivere kennis van God, de aard van de ware gerechtigheid en de verborgenheden van het hemels koninkrijk.

De aardse zaken zijn politiek en economie, bedrijvigheid en vrije kunsten. Dat over de hele wereld mensen een ordelijke samenleving zoeken en dat volken over de hele wereld hierin overeenstemmen en dit zoeken laat zien dat de kiemen van de ordenende wetten zijn ingeplant bij iedereen. Discussies over wat recht en billijk is gaan over details, over de grote lijn stemmen mensen overeen wat recht en billijk is.

Mensen kunnen op het gebied van de wetenschap en een vak iets weten, inzicht hebben en zich ontwikkelen, of het vakgebied ontwikkelen. Dat is een bijzondere genade van God. We moeten daar dankbaar voor zijn en gebruik van maken als we kunnen, God is immers de bron van alle goed en alle waarheid.
God rust dus mensen toe om goed te zijn in hun vak.

Dat niet iedereen dit heeft of evenveel excelleert of juist totaal niet laat zien dat God deze gaven aan niemand verplicht is en maakt ons afhankelijk. God rust mensen uit op een manier die bij hun roeping past.

Het onderscheid dat Calvijn hier in deze paragrafen maakt gaat terug op Augustinus en zijn twee steden. We zitten hier op een stukje denkwerk dat rechtstreeks in de theologische discussie van vandaag die vooral in Amerika gevoerd, te weten de twee-rijken, bekend als w-w, 2k-theology of r2k. Voor verdere info is dit een leestip: http://opc.org/os.html?article_id=224 Voor kritiek hierop van gereformeerde kring zelf zie http://rcsprouljr.com/blog/ask-rc/rc-r2k-theology/ . Het staat tegenover het transformatie-denken, theonomisme en Kuyperiaans geen-duimbreed-op-het-erf-des-mensenleven-denken.

Wat vinden jullie, zinnige onderscheiding?

Maandag lezen we Boek II.2.18 - II.2.23

donderdag 5 maart 2015

05-03; Boek II.2.8 - II.2.11

Een voordeel van de kerkvaders is dat zij altijd uitleggen wat zij bedoelen als ze het woord vrije wil gebruiken. Vooral Augustinus grijpt Calvijn hiervoor aan, die op veel plaatsen in zijn boeken duidelijk maakt dat de wil van de mens niet vrij is, maar volledig afhankelijk van Gods genade.

Nu is Augustinus maar één kerkvader, maar Calvijn laat zien dat meer kerkvaders misschien wel de wil vrij noemden, maar aan het menselijk vermogen heel weinig toeschrijven. Juist dat ze voor al het goede lof aan God brengen laat zien dat ze niet toestaan dat een mens zich ergens op beroept tegenover God. Dus ook niet op zijn of haar vrije wil.

Dit moet voor ons er toe leiden dat geen vertrouwen in onszelf en onze vermogens hebben. hoe meer een mens namelijk beseft hoe hulpeloos en ellendig hij is, hoe meer zijn zelfkennis groeit. Als we iets van onszelf willen hebben moeten we die gedachte verwerpen, alsof de slang uit het paradijs tegen ons spreekt. Klinkt dit zwaarmoedig? Misschien, maar God richt Zich tot de ellendigen en heeft veel mooie beloften voor de ellendige en zwakke gegeven in de Bijbel.

Zo kunnen we met Chrysostomus concluderen dat ootmoed de grondslag is van het christelijk leven. "Als een mens erachter komt dat hij in zichzelf niets is en dat hij van zichzelf niets heeft wat hem helpen kan, dan zijn de wapens gebroken en is de strijd gestreden. Welnu, het is nodig dat de wapens van de goddeloosheid geheel en al verbroken, verbrijzeld en verbrand worden; zonder wapens moet u achterblijven, geen toevlucht mag u in uzelf hebben. Hoe zwakker u in uzelf bent, des te meer ondersteunt de Heere u."

Morgen lezen we Boek II.2.12 - II.2.17

woensdag 4 maart 2015

04-03; Boek II.2.4 - II.2.7

Terug naar de kerkvaders! Calvijn gaat nu weergeven wat er in de geschiedenis van de kerk al over de vrije wil is geschreven. ER is daar niemand die ontkent dat de mens in de rede is aangetast door zonde en dat de wil verziekt is door begeertes. Maar toch sloegen ze soms de spijker mis. Deels omdat ze een vrije wil wilden hanteren die ze niet voor schut zette bij de filosofen, en deels omdat ze de mensen wilden aansporen tot goed handelen. Het valt op dat de Griekse vaders de vrije wil hoger hebben dan de Latijnse vaders. De eerste spreken zelfs over een eigenmachtig wezen als het over de wil gaat.

Het komt erop neer dat de Augustijnse definitie vaak wordt gehanteerd om zijn begrijpelijkheid, ook door Calvijn. Dat is dat de vrije wil het vermogen is van de rede waardoor het goede gekozen wordt indien de genade bijstand verleent, en het kwade indien de genade haar bijstand onthoudt. Er zijn wat variaties hierop gekomen in de loop van de geschiedenis(Anselmus, Lombardus, Thomas van Aquino), maar ze stemmen overeen dat het vermogen van de vrije wil zit in de rede en de wil.

Sommigen vaders maken een onderscheid tussen verschillende willen waarvan de geestelijke wil(die betrekking heeft op het geloof, het werk van de Heilige Geest is.

Over deze laatste wil gaat de discussie. Want is dit een werkende of een meewerkende genade? Petrus Lombardus zegt dat de goede wil van God komt, maar de mens ook uit eigen beweging tot zo'n wil begeert te komen. Met andere woorden, hij werkt mee met de wil van God. Uiteindelijk gaat het erom dat onze wil vrij is van dwang en in die zin vrij is.

Calvijn drijft met het woordje dwang de spot. Dit is een afwijking van de kerkvaders die een eigen leven is gaan leiden. Het wekt namelijk de suggestie dat de mens zo het idee krijgt dat hij heer en meester over zijn verstand is.

Dit zijn toch wel de abstractere onderwerpen van de Institutie

Morgen lezen we Boek II.2.8 - II.2.11

dinsdag 3 maart 2015

03-03; Boek II.1.9 - II.2.3

We moeten niet onderschatten waar de zonde allemaal inzit, hij is niet beperkt tot onze zinnelijke vermogens, maar zit ook in onze beste delen van de ziel. Dat we helemaal vernieuwd worden is daarvoor ok het bewijs. Ook moet ons gemoed worden vernieuwd volgens Paulus, aldus Calvijn.
Het is altijd iets vreemds, zonde hoort niet bij onze natuur. Daarom zijn wij en niet god ervoor verantwoordelijk. Omdat de menselijke natuur zo bedorven is en aan de erfzonde de losse zondes ontspringen spreken we van natuurlijke zondigheid, niet omdat de zonde bij de menselijke natuur hoort.

Nieuw onderwerp; vrije wil. Of beter, het gebrek aan vrije wil. Altijd een lastig onderwerp. Er zijn allereerst twee gevaren in deze discussie. De mens wordt ofwel passief omdat hij weet dat hij toch geen vrije wil heeft, o hij wordt verwaand omdat hij zich op een vrije wil kan beroepen tegenover God. Calvijn wil dus de mens wel duidelijk maken dat hij in ellende zit, maar toch moet streven naar het goede wat hij niet heeft. De mens moet leren dat hij zich niet moet beroepen op en roemen in iets wat hij niet heeft. Hij moet eerder erkentelijk en dankbaar naar God zijn.

Eerst gaat Calvijn weergeven wat anderen hebben gezegd over de vrije wil. De filosofen hadden het beeld van de ziel die in drie trappen was opgebouwd; verstand, wil, begeerte. Luistert de begeerte niet naar het verstand, dan woekeren er ondeugden in de ziel die moeilijk onder controle te brengen zijn. Kort gezegd zijn de filosofen ervan overtuigt dat de wil vrij is om het verstand te volgen.

Morgen lezen we Boek II.2.4 - II.2.7

maandag 2 maart 2015

02-03; Boek II.1.5 - II.1.8

Adam zette de wereld op zijn kop en draaide alles wat er aan orde bestond om met zijn eerste zonde. Het is dan ook begrijpelijk dat een zonde van deze grootte doorwerkte in zijn nageslacht. De gaven die Adam ontvangen had werden hem ontnomen toen het beeld van God i hem werd uitgewist. Zo komen we bij de erfzonde. Calvijn lijkt wel de eerste die het expliciet behandelt, dat alle mensen vanwege de fout van een persoon boeten is namelijk een onpopulair onderwerp.
In ieder geval werd het onderwerp verder onderzocht toen Pelagius beweerde dat er geen erfzonde was en de erfzonde door navolging en niet door erving door de geslachten heen werd gebracht. Calvijn vraagt zich af hoe Pelagius dan Ps. 51:7 leest.

We leren dus dat de onreinheid van de ouders overgaat op de kinderen, als we deze lijn volgen komen we bij Adam uit. Daarom lezen we in de Bijbel dat Adam een soort Christus is, of in ieder geval vergelijkbaar. Als we in Christus redding krijgen, moeten we dus in Adam wel de noodzaak tot die redding hebben gekregen. Ook staat er in de Bijbel dat we allemaal in Adam dood zijn(1 Kor. 15:22). Ook pleit de wedergeboorte als toegang tot het koninkrijk van God vóór de erfzonde.

Erfzonde komt dus bij Adam vandaan. Toen hij de hemelse gaven verloor, was dit niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn nageslacht. Hier is de veronderstelling van Calvijn uiteraard dat zonde en kwaad geen eigen substantie hebben maar alleen bestaan als bederf en gebrek.

In de volgende paragraaf maakt Calvijn dit expliciet met zijn definitie van erfzonde: een erfelijke tekortkoming en verdorvenheid van onze natuur die alle delen van de ziel doortrekt.
In de eerste plaats is het dus dragen van het verderf, waardoor zelfs kinderen voor hun geboorte en handelen schuldig tegenover God staan. In de tweede plaats ontspringt er aan de erfzonde telkens nieuwe vruchten van ongerechtigheid, of werken van vlees, of zonden. Erfzonde kan je omschrijven als een verkeerd begeren, als het niet alleen maar tot de begeerte beperkt blijf.

Zo, een lekker onderwerp voor de maandagmorgen. Erfzonde is een van de lastigere zaken voor ongelovigen en ook voor christenen. Je zou er bijna moedeloos van worden en geen kinderen meer willen krijgen! Vinden jullie de erfzonde abstract? Kunnen jullie er wat mee? Herkennen jullie de erfzonde in jezelf, mensen of wat er gebeurt in de wereld? Ervaringen met (niet-)christenen die niks mosten weten van de erfzonde?

Morgen lezen we Boek II.1.9 - II.2.3