vrijdag 26 juni 2015

26-06; Boek III.12.1 - III.12.5

[1]We moeten onze rechtvaarfigheid niet afmeten als voor een gewone rechtbank, maar voor de rechterstoel van God in de hemel, dat zorgt ervoor dat je niet hoog van jezelf opgeeft. Want daar is zo'n zuiverheid nodig die je niet bij mensen vindt. De heiligheid van God is zo groot dat God de heiligheid van de engelen nog niet genoeg vindt, niemand kan in die zin zo voor God komen. Daarom vindt Calvijn het vreemd dat veel mensen zo zorgeloos zijn terwijl ieder die de Wet niet onderhoudt, vervloekt is. Job stond te kijken van de heiligheid van God, die blijkbaar nog verder gaat dan alleen de onderhouding van de Wet.

[2]Mensen kunnen elkaar onderling goed vergelijken en daardoor roemen, maar wie naar God kijkt komt daar zo'n complete andere categorie tegen dat je wel begint te sidderen en zo heel snel het roemen in rechtvaardigheid afleert. God verafschuwt roemen in eigen rechtvaardigheid. [3]Dit is niet alleen bijbels, maar ook de manier hoe Bernardus van Clairvaux en Augustinus erover dachten. Die vertrouwden op Christus en niet op werken.

[4]In Gods oordeel zullen alle diepst verborgen gedachtes en gevoelens openbaar komen, God doorlicht de mens totaal. Het vertrouwen op God is het enige wat het geweten als toevluchtsoord kan ervaren. In zo'n streng oordeel helpen goede werken niet, de beste werken blijken nog onzuiver in Gods ogen.

[5]Mesen onderzoeken zichzelf altijd positiever dan God peilt. We moeten daarom in ons gewetenonderzoek voor de rechterstoel van God komen. Dit laat ons hart buigen voor God als voorbereiding op genade. Alleen wie alle verhevenheid van hart heeft laten varen kan genade genieten.

Volgende week gaan we beginnen met de tweede helft van het jaar en lezen we boek III.12.6 - III.13.3

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten