woensdag 17 juni 2015

17-06; Boek III.8.11 - III.9.4

Calvijn markeert het verschil tussen hem en de Stoa[11]. Een christen onderwerpt zich niet aan Gods wil omdat het ontsnappen hieraan niet mogelijk is. Gods wil is recht en billijk en een christen wordt terecht erdoor getuchtigd. Het heeft dus niet te maken met een apatisch alles laten overkomen, maar met een dankbaar en kalm gemoed het kruis dat god ons te dragen geeft op ons nemen.

[1]Het is een kwestie van dit leven verachten en het komende leven te overdenken, zo komen we enigszins los van redeloze liefde tot het tijdelijke. Allerlei ellende en kruisdragen ontmaskert het aardse en tijdelijke als ijdel en houdt de blik open tot wat dit alles overstijgt. [2] De mens moet namelijk kiezen om de wereld als waardeloos te zien of om door haar on onbeheerste liefde gevangen gehouden te worden. Iedereen zal de korte duur van het menselijk leven zo nu en dan beamen, maar iedereen leeft alsof deze onsterfelijk is. Als God ons een kruis te dragen geeft moeten we dit leren en de wereld te verachten en ons zetten op het overdenken van het toekomende leven.

Maar[3] desondanks het leven te verachten is, mag dit niet leiden tot ondankbaarheid voor God die het leven geeft. God zegent ons met gaven en bereidt ons voor op het hemelse leven en daar komen we niet zonder een strijd hier op aarde te voeren.

[4]Andere mensen hebben ook ingezien dat het leven ellendig is en dat de dood de op één na beste manier is om dit leven te verlaten. Calvijn stemt in, maar omdat die mensen God niet kenden moesten ze wel vervallen tot wanhoop, wat een christen dan weer niet hoeft. Het tegenwoordige leven verbleekt bij het toekomende leven. De christen moet het tegenwoordige leven zonder gemor en geklaag minachten voor zover het hem in zonde houdt en van Gods tegenwoordigheid afhoudt.

Morgen lezen we boek III.9.5 - III.10.4

Lees deze en andere posts terug lectiocalvini.blogpost.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten