vrijdag 27 februari 2015

27-02; Boek II.1.1 - II.1.4

Boek II; De kennis van God de Verlosser in Christus, die eerst aan de vaderen onder de wet en daarna ook aan ons in het Evangelie bekendgemaakt is.

Boek I begon met kennis, de dubbele kennis van God en van onszelf. Hier komt Calvijn nu op terug als hij spreekt over goede en slechte kennis van onszelf. Filosofen hebben de neiging om de verkeerde kennis over onszelf te stimuleren. Maar de juiste zelfkennis leert ons ten eerste hoe voortreffelijk de menselijke natuur zou zijn geweest; ten tweede hoe erg de toestand na de val is. Bedenken we dit, dan leren we nederig in plaats van opgeblazen over onszelf te denken.

We moeten oppassen voor kennis die onze eigenliefde voedt. Wanneer dit oppassen lukt overdenken we ons doel van onze schepping en worden we geleid tot het overdenken van het toekomstig leven en de dienst aan God. Als we overdenken wat we kunnen ontdekken we onze gebreken.

Kijken we naar Genesis 3 dan leren we dat de eerste zonde geen honger was, maar ongeloof. Hierdoor schudde de mens de eerbied van God van zich af en kwam ondankbaarheid op die niet keek naar wat de mens had, maar naar wat de mens niet had. Ook stemde de mens in met de onwaarheden die over God verkondigd werden door de slang.

Maandag lezen we boek II.1.5 - II.1.8

donderdag 26 februari 2015

26-02; Boek I.18.3 - I.18.4

Nu Calvijn dit leerstuk uiteen heeft gezet, gaat hij in op twee belangrijke bezwaren, nadat hij de bezwaarden brutaal en als honden met schuim op de bek heeft genoemd.

Er is één wil van God. en God wil het goede dat Hij dan door middel van slechte mensen uitvoert. Zo gaat het slechte wat Hij niet wil buiten Zijn wil om. Mensen kunnen dit niet of slecht zien. Het is de zwakheid van het menselijk verstand die problemen geeft.

Het tweede bezwaar: als God slechte mensen gebruikt is God de bewerker van hun misdaden. Dit gaat, volgens Calvijn, in tegen het verschil tussen Gods bevel en Gods wil. Het verhaal van David die wordt uitgescholden door Simeï bewijst dit. David erkent het wel als Gods wil maar gaat er niet van uit dat Simeï een concrete roeping of bevel tot schelden heeft ontvangen. In een werk kan de schuld van de mens naast de gerechtigheid van God oplichten. Dat kan ook liggen dat er een ding was dat wordt gedaan, maar er twee verschillende redenen zijn om het te doen.

Wie dit niet snapt moet volgens Calvijn hier eerst maar eens een tijdje over na gaan denken.

Zo, dat was boek I. Nieuwe dingen geleerd, ontdekt? Wat blijft je bij van wat je tot nu toe hebt gelezen?

Morgen lezen we Boek II.1.1 - II.1.4

woensdag 25 februari 2015

25-02; Boek I.17.13 - I.18.2

God is onveranderlijk en kan Hij dus geen berouw hebben. Het is een manier van spreken om het begrijpelijk te maken voor het zwakke menselijke verstand. Als er iets verandert, is dat niet God, maar Gods handelen, Zijn werk verandert.

De betekent dat God altijd Zijn plan uitvoert, dat de oordeelaankondigingen niet het brengen van het oordeel op zich zijn, maar de bekering van aan wie deze wordt gebracht. Het verhaal van Jona laat dit zien.

De Bijbel is te duidelijk over het actief handelen van de voorzienende God om te spreken over Gods toelating. Mensen kunnen niks doen zonder Gods verborgen wil en leiding. Gods wil is de oorzaak van alle dingen. Gods voorzienigheid stuurt al het denken en doen van alle mensen, dus net alleen de uitverkorenen die leven naar en volgens Gods wil. Hier komen we later op terug als Calvijn leert over de vrije of gebonden wil van de mens.


Wat Calvijn hier doet is alles radicaal in de macht van de mens leggen, niet vanuit een filosofisch systeem(die willen altijd de vrijheid van de mens als uitgangspunt nemen), maar simpelweg de Bijbel voor zichzelf laten spreken. Hij gaat hier een stuk verder dan alle andere theologen.

Morgen lezen we Boek I.18.3 - I.18.4

dinsdag 24 februari 2015

24-02; Boek I.17.3 - I.17.12

Niet alleen in goede tijden hebben we wat aan Gods voorzienigheid, maar ook in tegenspoed. Calvijn noemt Jozef, Job en David die in tegenspoed het oog op God gericht konden houden. Als alles wat God wil juist en nuttig is, dan moet dit wel bij de gelovige woede en ongeduld voorkomen. God zou ons wel eens kunnen leren volharden door middel van geestelijke strijd. Mocht er zonder toe doen van mensen iets gebeuren dan moeten we de Wet in gedachte nemen(Deut. 28:2) en ons of dankbaar tot God wenden of ons berouwvol bekeren.

Het leerstuk van de voorzienigheid mag ons niet nalatig maken. Calvijn leert ons dat we God in het oog moeten houden, maar daarom niet minder actief middelen aangrijpen om het goede te doen of voorzorgsmaatregelen treffen om het kwade te weren. Ook mogen we actief plannen maken voor de toekomst, in het volle vertrouwen op Gods almacht.

Met een kort gedachte-experiment laat Calvijn zien dat het leven geen krentebol is. Je zou gek worden als je ziet wat er in je dagelijks leven je allemaal zou kunnen overkomen, je leven is al in zekere zin met de dood verbonden. Wie rijles heeft, kan paragraaf 10 misschien beter overslaan. Of misschien juist dan goed lezen. :p

Maar juist de voorzienigheid leert ons dat we vrijmoedig dit leven in mogen wandelen. Dit is ook de overtuiging geweest van Paulus op zijn reizen. Het ergste wat een mens kan overkomen is de voorzienigheid niet te kennen, het grootste geluk in deze wel te kennen.

Een tegenargument, of moeilijkheid in de voorzienigheid is dat er in de bijbel word gesproken over het berouw van god, alsof God niet onveranderlijk is en de toekomst niet kan zien. Maar, zegt Calvijn, dit is een beeldende uitdrukking, en zegt niet veel over de aard van God, vaak wordt in hetzelfde gedeelte de onveranderlijkheid van God genoemd.
Morgen lezen we Boek I.17.13 - I.18.2

maandag 23 februari 2015

23-02; Boek I.17.3 - I.17.7

We houden onze verantwoordelijkheden bij de voorzienigheid van God. Calvijn spreekt in dit gedeelte de sekte van de Libertijnen tegen, als ik mij niet vergis zijn deze ook onder de naam Loïsten bekend, maar op het internet is e nagenoeg niks over te vinden.

Deze sekte vond het nutteloos om middelen in het leven te gebruiken als God toch alles beschikt had in Zijn voorzienigheid. Ook zagen zij alles wat in de (recente) geschiedenis was gebeurd als Gods voorzienigheid. Denk dan aan geen medicijnen nemen, want God bepaalt wanneer je sterft, medicijnen kunnen Gods wil niet beïnvloeden. Of dat als er iemand wordt vermoord, deze moordenaar handelde naar Gods voorzienigheid.

Calvijn stelt hier tegenover dat God middelen geeft om Zijn voorzienigheid te laten gebeuren. Hij geeft bij ziekte medicijnen zodat je niet dan sterft, maar op het tijdstip dat God heeft bepaald. We weten niet wat Gods wil voor de toekomst is, juist daarom moeten we de middelen gebruiken die God geeft.

De moordenaar volgt Gods wil niet, maar zijn eigen slechtheid. God is wel zo soeverein, dat Hij alle slechte daden ten goede kan keren, maar Hij wil de zonde niet. God kan goede dingen doen met slechte werktuigen. En Zijn voorzienigheid is betrokken op de slechte daden op de mens zoals het voorbeeld van het kadaver duidelijk maakt. Een kadaver stinkt doordat de zon erop schijnt, maar niemand zal beweren dat zonnestralen stinken.

Een christen die in voorzienigheid gelooft, zal in alles op God zien als de allereerste oorzaak, maar ook oorzaken van een lagere orde bezien. Mensen zullen net zo veel doen als God hun toestaat, goedschiks en kwaadschiks. Dit zien we ook bewezen in de Bijbelse geschiedenis.
Zo zullen we in voorspoed niet alleen dankbaar zijn, maar een rotsvast vertrouwen voor de toekomst hebben.

Morgen lezen we boek I.17.8 - I.17.12

vrijdag 20 februari 2015

20-02; boek I.16.9 - I.17.2

Desondanks wat eerder gezegd is kunnen we Gods voorzienigheid niet peilen. Daardoor lijkt het voor ons wel een toevallige gebeurtenis, maar het komt uit de verborgen wil van God voort. Als christenen mogen we gebeurtenissen als toevallig beschouwen, zonder dat we daarvoor ons geloof in de voorzienigheid van God moeten opgeven. Mensen kunnen nooit tot de diepste oorzaak doordringen, maar deze ook nooit helemaal uit hun gedachten houden. Op het laatst wordt het wel wat ingewikkeld. Wat God heeft vastgesteld moet ook zo gebeuren, maar er is geen noodzaak in de gebeurtenis in absolute zin of noodzakelijk volgens de eigen aard. Zie het voorbeeld van de beenderen van Christus. In de scholastiek is hiervoor het onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten noodzaak. Wie dit interessant vindt, raad ik aan Cur Deus Homo van Anselmus van Canterbury te lezen(wie dit niet interessant vindt trouwens ook, het is best een fundamenteel boek). Mijn voetnoot in de Versie De Niet verwijst naar de Summa van de Aquiaat(http://www.newadvent.org/summa/1019.htm#article3) en van Melanchton die helaas nergens online als website te bezoeken is.

Nieuw hoofdstuk; wat kunnen we hiermee?
We mogen leren dat God waakt over alles, maar in het bijzonder het bestuur van Zijn kerk. We moeten hierom geduldig wachten, dan blijkt dat God goede redenen heeft voor Zijn bestuur. Ook moeten we niet te snel gevoelsmatig in opstand komen als we zien dat God voor ons gevoel niet zachtzinnig is. Christus zegt dat Gods heerlijkheid zichtbaar schittert in Zijn bestuur, daar moeten we naar zoeken met een zuivere blik. Calvijn gaat hier best pastoraal om met dit moeilijke leerstuk.

God Zelf leert in de Bijbel ook eerbied over dit leerstuk. We mogen meer weten over de wil van God dan Hij in de wet heeft gezegd. ER zijn wel onzichtbare dingen voor God bestemd. God heeft recht om de wereld te besturen, meer dan sommige mensen Hem gunnen binnen de kaders van hun verstand.

Maandag lezen we Boek I.17.3 - I.17.7

donderdag 19 februari 2015

19-02; Boek I.16.4 - I.16.8

Maar waaruit bestaat voorzienigheid? Het is meer dan alleen vooruit zien wat er gaat gebeuren. He is ook niet dat Gods leiding over dingen in de dingen zelf opgaat en zo in een contigent, dat wil zeggen om het even(een minder sterk woord dan toevallig, denk ik) wereld resulteert. God bestuurt deze wereld actief.

Dit bestuur gaat over alle dingen. God heeft niet natuurwetten ingesteld om er daarna Zijn handen vanaf te trekken. als dat waar was dan zouden bijvoorbeeld de seizoenen ieder jaar op precies dezelfde manier verlopen. En ook als we alle ingewikkeldere factoren van het klimaat meenemen dan zouden we nog geen wetmatigheden op grotere termijn kunnen onderscheiden, om maar Calvijn bij te vallen. In de Bijbel staat vaak dat God Zelf regen of droogte geeft, als dit niet handelen van God is, kunnen we hierin niet Gods oordeel of gunst zien. N.B.: voorzienigheid wordt hier aan Gos oordeel of zegen gekoppeld, een Bijbels gegeven dat in onze tijd volgens mij minder speelt. Ik ben benieuwd of dit nog wordt uitgewerkt later.

Met een paar Bijbelteksten laat Calvijn zien dat ook menselijk handelen onder de voorzienigheid valt. Het gaat er niet om dat de mens in beweging wordt gezet door de mens, maar de mens handelt ook zoals God dat wilt.

Ook afzonderlijke gebeurtenissen worden door God bestuurt. Gods almacht wordt vaak gekoppeld aan buitengewone gebeurtenissen buiten de orde van de natuur om. Maar Calvijn beweert juist dat de gewone gang van zaken ook door God bestuurd wordt. Gods almacht richt zich niet allen op de natuurlijke orde om deze in stand te houden, maar ook het bijzondere doel dat ieder schepsel op zich heeft. Heel de schepping staat as het ware te wachten op Zijn bevel.

Dit roept wel wat vragen op natuurlijk, en misschien nog erger, een fatalistisch wereldbeeld. Het woord stoïcijns kan al bij iemand opgekomen zijn, en aangezien Calvijn verder gaat met een stuk om het verschil tussen zichzelf en de Stoïcijnen duidelijk te maken. Het verschil zit in Gods actief en betrokken handelen en niet een keten van oorzaak en gevolg, zoals de Stoïcijnen dachten. Dat is een verwijt dat Augustinus ook al eens is gemaakt. Hij citeert Augustinus dan ook uitvoerig om te laten zien dat Gods wil de drijvende kracht achter alles was. Zelfs als God iets toelaat, is dat Zijn actieve wil.

Zo, bij mij is in ieder geval alle D.V.'s op alle communicatie weer eens stevig afgestoft. Geloof niet in toeval, geloof in God.

Morgen lezen we Boek I.16.9 - I.17.2

woensdag 18 februari 2015

18-02; Boek I.15.8 - I.16.3

Nu beginnen we wel met de meer controversiële calvinistische leerstukken.

Calvijn wil niet weten van een vrije wil. In ieder geval niet bij de mens na de zondeval. Adam had een vrije wil, zijn wil stemde overeen met zijn redelijkheid. Hij kon hierdoor opklimmen tot God en de eeuwige gelukzaligheid. Dezelfde vrije wil zorgde ervoor dat Adam in zonde viel. We weten niet wat of waarom God hierin heeft gedaan, Adam heeft geen volharding ontvangen. Dat neemt niet weg dat hij wel verantwoordelijk bleef.

Volgend punt; de voorzienigheid!

We eren God niet alleen als Scheper door te erkennen dat Hij alles gemaakt heeft, maar ook door te erkennen dat Hij nog steeds actief op deze schepping betrokken is. Daarin verschillen christenen van filosofen. Dit leidt ertoe dat we als gelovigen niet kunnen zeggen dat er toeval bestaat. God bestuurt alles. Net als bij de zon. Dit is slechts een middel. Als God het wil blijft deze staan of beweegt deze tien graden.
God is voorzienend omdat Hij almachtig is. Calvijn plaatst God dichter op de schepping betrokken dan Thomas Aquino, die God als de eerste oorzaak van alles ziet. Ook is God dichter betrokken dan kille natuurwetten. De gelovige mag namelijk weten dat God alles in Zijn hand heeft en dat in feite niets hem kan deren, Gods goedheid blijkt ook uit Zijn almacht. Daarom hoeven we niet bang te zijn voor omstandigheden. Dat is misschien wel dat rotsvaste vertrouwen dat refo's vooral in he verkeer demonstreren, in ieder geval wel hier in Kampen waar ze oversteken zonder te kijken of er nog fietsers aankomen.


Morgen lezen we Boek I.16.4 - I.16.8

dinsdag 17 februari 2015

17-02; Boek I.15.4 - I.15.7

Calvijn gaat door over het beeld van God, volgens hem kunnen we het beste zien wat dit precies inhoudt, als we kijken naar het herstel van de mens. Om de zaligheid terug te krijgen moeten we immers het beeld van God herstelt in ons krijgen. In de vernieuwing van de mens gaat het om kennis en ware gerechtigheid gepaard met heiligheid. Dus is het beeld van God zichtbaar in het licht van het verstand, de oprechtheid van het hart en in de volkomenheid van alle delen. Dit geldt ook voor vrouwen, mocht iemand daar over twijfelen. Het beeld van God is, aldus Calvijn, de onbedorven staat van de mens voor de zondeval.

We moeten niet weer terugkeren naar de dwaalleer van de Manicheeërs die de ziel zien als een stukje god, een aftakking van God. Dat zou ons menselijk veranderlijk en zondig gedrag toeschrijven aan het goddelijk wezen. De menselijke ziel is geschapen, net zoals engelen geschapen zijn. Als we vernieuwd worden werkt de Heilige Geest wel in ons, maar wij worden niet wezensgelijk aan de Heilige Geest.

Hierna een lekker theoretisch gedeelte over hoe Calvijn de ziel en haar vermogens ziet.
De ziel is met het lichaam verbonden en was oorspronkelijk om het lichaam te besturen tot gerechtigheid. Dat mensen zich druk maken om een goede naam bij anderen laat dit zien, je kan je daar namelijk alleen druk over maken als je een besef hebt van wat goed en kwaad is. Mensen zijn er om de gerechtigheid in ere te houden, dat noemt Calvijn de kiem van de godsdienst.
De filosofen hebben een hoop geschreven over de ziel met allerlei onderscheidingen. Calvijn onderscheid drie kenvermogens:
  • de geest
  • de rede
  • de fantasie
Door deze zaken kan je tot nieuwe kennis komen. Dit is ook de rangorde zoals Calvijn dat ziet, als ik mij niet vergis.

Je kan de ziel ook indelen naar hoe je tot handelen komt, maar daar kom je volgens Calvijn in haarkloverij van de filosofen. Calvijn maakt het onderscheid voor zichzelf en voor de lezers in twee zaken in de ziel: het verstand en de wil. Het is de taak van de wil om naar het verstand te luisteren, mensen willen immers dingen waarmee ze instemmen.

Als ik meer tijd heb ga ik dit hoofdstuk eens uittekenen, het is wel vruchtbaar om eens na te denken over hoe een ziel nu precies in elkaar zit, dan heb je een beter beeld van jezelf en mensen in het algemeen.

Morgen lezen we boek I.15.8 - I.16.3

maandag 16 februari 2015

16-02; Boek I.15.1 - I.15.3

We beginnen over de mens. Calvijn begon de Institutie met de nadruk op de tweevoudige kennis,die van God en die van de mens. Hier komt hij daar weer op terug, we moeten namelijk weten hoe onze staat was voor en na de zondeval. Hierdoor voorkomen we dat mensen de schuld van hun zonde aan God toeschrijven. Dat is een neiging bij goddeloze mensen. De trots van de mens wordt allereerst al beperkt doordat de mens uit stof en modder is geschapen.

Er is een verschil tussen lichaam en ziel. De ziel wordt soms ook geest genoemd, maar deze twee begrippen zijn in principe gelijk. De ziel heeft een eigen wezen, dat wordt bewezen door een aantal zaken, zoals dat de ziel bang kan worden, en het lichaam niet. In de ziel zit ook het begripsvermogen. Dat de ziel het edelste gedeelte van de mens is, wordt bewezen doordat de Bijbel de ziel als pars pro toto gebruikt. Waar op sommige plaatsen ziel wordt gezegd, wordt de hele mens bedoeld.

Het beeld van God zit dan ook in de ziel. Volgens Calvijn ook wel een klein beetje in het lichaam, maar toch echt hoofdzakelijk in de ziel. Hij spreekt hier de lutherse hoogleraar Osiander(http://en.wikipedia.org/wiki/Andreas_Osiander) tegen, die het beeld van God op lichaam en ziel betrekt. Ook zou Christus toch mens zijn geworden als de mens niet was gevallen in zonde. Consequentie hiervan is dat de Zoon ook het beeld van de Geest kan worden, doordat Hij mens wordt. Zo wordt het verschil tussen de personen van God opgeheven, of op zijn minst vaag. Adam is naar het beeld van God geschapen. Ook zijn er mensen die een verschil maken tussen beeld en gelijkenis. Onterecht vindt Calvijn. Dat is gewoon een Hebreeuwse manier van uitdrukken met twee woorden die een en hetzelfde uitdrukken.

Waar denken jullie dat het beeld van God zit? En hebben jullie wel eens afgevraagd of Jezus ook naar de aarde zou zijn gekomen als er geen zondeval was? Dat is een gedachte die soms wel vaker wordt uitgewerkt, zoals bij bijvoorbeeld Alexander Comrie(http://nl.wikipedia.org/wiki/Alexander_Comrie). Het valt wel op dat de Drie-eenheid onder druk komt te staan met dit soort theologieën.

Morgen lezen we Boek I.15.4 - I.15.7


zaterdag 14 februari 2015

13(stiekem 14)-02; Boek I.14.19 - I.14.22

Een dag later, maar daar issie dan!

Allereerst drukt Calvijn ons op het hart dat duivels en demonen realiteit zijn, zo zijn ze te vinden in de Bijbel. Net zoals de engelen geen influisteringen of gedachtes zijn, zijn de duivelen ook geen oprispingen van het vlees of een slecht humeur.

Nieuwe paragraaf, nog een keer over de schepping.
Calvijn noemt deze wereld een schitterend schouwtoneel, de orde die hierin naar voren komt is niet het belangrijkste, maar wel het eerste bewijs van geloof. Wrang om te leze is dat Calvijn gelooft dat God alle diersoorten in stand houdt en dus niet laat uitsterven. Ik ben benieuwd wat Calvijn van het verhaal over dodo's zou hebben gezegd.

Hoe moeten we naar Gods werken in de schepping aankijken? We mogen de deugden van God herkennen in de schepping. Alles in de schepping moet een eigenschap van God laten zien als een spiegel. Deze herkenning moeten we diep op ons in laten werken. Calvijn heeft het volgens De Niet over diep in ons hart geraakt worden. Geen koele overpeinzing, maar goed nadenken met alle gevoelens die je hebt.

We moeten na die overdenken dan ook God aanroepen en op God vertrouwen dat Hij voor ons zorgt en God van harte liefhebben als Vader.

Als Calvijn vandaag de dag zou leven zou ik zeker weten dat hij natuurdocumentaires zou kijken op tv. Wat zijn jullie ervaringen met God zien in de natuur? Zelf vind ik opgaan in de natuur voor hippies en is mijn ervaring dat natuur jeukt.

Maandag lezen we boek I.15.1 - I.15.3

woensdag 11 februari 2015

12-02; Boek I.14.12 - I.14-18

OK, volgens mij loop ik goed met de telling.

Engelen moeten ons helpen op god te vertrouwen, niet afleiden van God. Ze kunnen immers alleen hun diensten verlenen dor tussenkomst van Christus

En dan nu over de duivelen.

Als de bijbel de duivel beschrijft, is het om ons voorzichtig en wakzaam te laten zijn voor zijn werk. We moeten niet zorgeloos of lafhartig zijn, maar volhouden en Gods hulp inroepen.
Er worden meerdere duivels beschreven, we moeten dus niet al te makkelijk denken over de strijd. Deze strijd voert de duivel tegen de eer van God. We kunnen elren uit Gen. 3 dat de duivel de strijd wint als we God Zijn eer onthouden. De duivel is van nature slecht, Johannes beschouwt hem als de bewerker en bouwmeester van het kwaad.

Desondanks is zijn slechtheid bederf en is hij niet zo geschapen. Dit weten we uit de Bijbel, veel meer niet. God heeft het blijkbaar goed gedunkt om niet teveel hierover te openbaren, waarschijnlijk omdat het niet veel opbouwt, vermoedt Calvijn.

De Bijbel leert dat God boven de duivel staat en dat hij net zoveel macht heeft als God hem gunt. Niet dat de duivel Gods wil gehoorzaamt, maar alles wat hij kan doen, is simpelweg datgene wat God hem laar doen, God heeft de tteugel in handen.

god bestuurt zo ook de strijd, de gelovigen worden wel aangevohten door de demonen, maar nooit overwonnen. De strijd kan hevig zijn, waar gehakt wordt vallen spaanders, maar Gods kinderen zullen niet sterven en altijd weer opkrabbelen. De kop van de slang zal verbrijzeld worden, zoals beloofd, door het stichten van het koninkrijk van God. Zo heeft de duivel alleen het bewind over de goddelozen en ongelovigen.

Morgen lezen we Boek I.14.19 - I.14.22

11-02; Boek I.14.6 - I.14.12

Boek II komt al een beetje in zicht op de planning zag ik net, we zijn lekker bezig!

Over de engelen dus. Heeft iedereen zijn eigen beschermengel? Calvijn durft het niet te zeggen. eer zijn wel wat impliciete bewijzen uit de Bijbel, hij kan in ieder geval wel zeggen dat mensen geen goede en slechte engel hebben om zich te laten leiden. Verder wil Calvijn benadrukken dat er een heel leger engelen voor het welzijn van de mens is, we hoeven niet zuinig te denken door te zoeken naar één engel voor onszelf.

Calvijn kan wel wat zeggen over een paar specifieke of soorten engelen, maar hij ziet niet in hoe je engelen op rangen en posten in kan delen. Er zijn maar een paar gegevens en namen in de Bijbel, laten we gewoon niet te nieuwsgierig zijn. We kunnen zeggen dat er veel engelen zijn.

Wat we wel met zekerheid kunnen stellen is dat engelen niet gedachtes zijn die God de mensen inblaast of krachten die God laat zien, daarvoor is de Bijbel dan wel weer te duidelijk. Het zijn rare fratsen van de Saduceeën. Als Christus zelf ook een engel wordt genoemd mogen deze zich wel achter de oren krabben.

En natuurlijk zijn er mensen zo onder de indruk gekomen van engelen dat ze deze zijn gaan vereren, zo onthouden ze God de eer die Hem betoond moet worden. Christus is duidelijk als Bron van het Goede boven de engelen gesteld en de engelen verwachten hun goeds ook van Christus. Ze roepen dan zelf ook op om God te aanbidden en niet engelen, zoals in Op. 19:10.

God gebruikt Zijn engelen vanwege ons. Als we niet het vertrouwen op God alleen kunnen stellen in onze zwakheid, mogen we weten dat God ook Zijn dienaren voor ons heil heeft ingesteld. dit is en gave van god, die mogen we ook niet veronachtzamen.

Toch wel verhelderend om eens duidelijk zaken over engelen uitgelegd te krijgen, ook in onze tijd zijn engelen soms een onderwerp van gesprek. Een paar weken geleden op catechisatie hebben ik het ook over engelen gehad, op verzoek van de catechisanten. Zijn jullie bekend met engelen ervaringen of verhalen? Ik ben we benieuwd, Calvijn geeft ze een bescheiden, maar terechte plaats in het geloof, ik ben benieuwd of dat voor ons ook zo is of hoe de plek van ons voor hun er uitziet.

Morgen lezen we boek I.14.12 - I.14.18

dinsdag 10 februari 2015

10-02; Boek I.14.1 - I.14.5

Nieuw hoofdstuk over de schepping.

Om de mens niet te laten verdrinken in speculatie heeft God besloten om de schepping van de wereld te beschrijven. De mens kan namelijk met de Schrift als bril duidelijk naar God gewezen worden, zonder dit lopen we duidelijk meer kans om de verkeerde weg in te slaan. We moeten tevreden zijn met wat de bijbel ons voorhoudt. Wat dat betreft lijkt Calvijn soms een theoloog van niet-weten, hij wil grenzen stellen aan verzinsels en de kennis alleen accepteren als het waar, zeker en nuttig is.

Wat het belangrijkste is aan het scheppingsverhaal is dat het God weerspiegelt. Wie de rede laat rusten in gehoorzaamheid aan het geloof ziet dat de schepping god laat zien als een zorgzame huisvader.

Ook gaan we toch de engelen behandelen. Het zijn voortreffelijke wezens die vak voor goden zijn aangezien. Ook zou de duivel als zelfstandigheid naast God als bron van het kwade worden gezien als een soort van god(manicheïsme). Alleen God is 'autousia', op zichzelf bestaand. Calvijn weerlegd manicheïsme met de simpele observatie van Augustinus dat het kwaad geen eigen natuur heeft, maar bederf is van de natuur(natuur is hier niet bomen en beessies, maar het wezenlijke, de aard, het eigen van iets).

De Bijbel spreekt niet veel over engelen, laten we tevreden zijn met wat de Bijbel wel zegt zonder ons te verliezen in zaken die beschreven zijn in bijvoorbeeld de Hemelse Hiërarchie van Pseudo-Dyonisius de Areopagiet.

Wat we wel weten is dat engelen worden gebruikt om God aan de mensen bekend te maken, dat het een leger is en dat ze kracht van god worden genoemd. Ook zouden ze tronen van God genoemd kunnen worden, maar daar moet je Calvijn niet op vast pinnen.

Morgen lezen we Boek I.14.6 - I.14.11

maandag 9 februari 2015

09-02; Boek I.23.26 - I.23.29

We hadden voor het weekend Calvijn achtergelaten met de anti-trinitariërs, nu kijken we hoe hij verder deze dwaalleraren afdroogt.

Er is geen reden om te denken dat het vleesgeworden Woord ondergeschikt is aan de Vader. Jezus heeft zich vernedert met Zijn menswording, maar heeft daarmee geen goddelijkheid heerlijkheid verloren. god de Vader wordt God genoemd, niet omdat Hij het wezen verleent, maar omdat Hij de oorsprong van de godheid is. Er zijn geen trappen van goddelijkheid in de Drie-eenheid.

Hier komt weer het belang van de kerkvaders om de hoek kijken, om de katholiciteit van een leer te bewijzen, moet deze al in zekere zin door één van de kerkvaders genoemd of aangestipt zijn.
Irenaeus kan de tegenstanders van Calvijn niet helpen, hij schrijft allereerst tegen mensen die beweren dat de God van het OT niet de God van het NT was, maar een spook. Hij zegt juist explicie dat Christus ook God in absolute in genoemd kan worden.

Tertullianus is ook geen hulp. Hij onderscheid de drie Personen niet op basis van Hun goddelijkheid of hoeveelheid goddelijkheid, maar op basis van Hun werken. De Zoon is geen andere God dan de Vader. De Personen doen geen afbreuk an de alleenheerschappij van de Ene God.

Andere kerkleraren stemmen hier ook mee in. Justinus Martyr, Hilarius, Augustinus. Van Ignatius moeten ze bewijzen dat het echt Ignatius is, blijkbaar is er veel onder zijn naam uitgegeven wat hij zelf niet heeft geschreven. Dat Arius op het Concilie van Nicea zich op geen enkele schrijver heeft durven beroepen is ook tekenend.

Morgen lezen we Boek I.14.1-5

vrijdag 6 februari 2015

06-02; boek I.13.23 - I.13.25

Het weerleggen van anti-trinitariërs dus.
De eerste is een ketterij die Calvijn schijnbaar heeft gevonden bij Giovanni Valentino(https://en.wikipedia.org/wiki/Giovanni_Valentino_Gentile). Zijn standpunt was dat God de Vader God in eigenlijke zin was en het wezen verleende aan de Zoon en Geest. De Zoon was omdat Hij Zoon van God noemde niet volledig God, dat was de Vader. En de Geest moet dan ook van God zijn, want een afgeleide van een afgeleide zou nog minder Godheid hebben. Calvijn demonstreert door innerlijke incoherentie en de Schrift dat dit alles niet klopt. Het NT citeert het OT met teksten over God die ze direct op Christus betrekken. Ook moet het God-zijn onderdeel uitmaken van de essentie van God, niet iets wat kan worden overgedragen.

Paulus gaat uitvoerig in op et feit dat sommige mensen denken dat als je God zegt, alleen de Vader wordt bedoelt.

Uiteindelijk is het allemaal niet zo moeilijk, Er is een God en dit wezenlijke God-zijn hebben de Zoon en de Geest ook. Calvijn spreekt in navolging van alle eerdere orthodoxe schrijvers het woord Drie-eenheid alleen betrokken op de Personen van de Godheid. Anders zou God inderdaad hetzelfde betekenen als Vader in de Bijbel en wordt de Vader de Godmaker(deificator) van de Zoon en de Geest. Als wij zeggen God, dan bedoelen we zowel de Vader als de Zoon als de Geest.

Zo is de Drie-eenheid best goed te begrijpen, toch? Het gaat grotendeels over wat we kunnen zegen over God. Het is wel afhankelijk van wat filosofisch aandoende begrippen, maar filosofie is dan ook de ancilla theologiae.

Maandag lezen we Boek I.13.26 - I.13.29

donderdag 5 februari 2015

05-02; Boek I.13.18 - Boek I.13.22

Excuses voor de late update vandaag. Gisteravond was ik wat aan het ondernemen met mijn dispuut, dat duurde wat lang.

Gelukkig is hier dan het stukje van vandaag. Calvijn gaat door over het spreken over God als de Drie-enige God. We moeten niet teveel ophangen aan vergelijkingen. We kunnen over God zeggen dat Hij de oorsprong is van alles, de Zoon het beleid en de Geest de uitvoering daarvan is. Zo is er een ordening aan te brengen in het spreken, naar aanleiding van Rom. 8.
Desondanks kunnen we wel als we God zeggen zowel de Vader, als de Zoon als de Geest bedoelen. Maar als we over een Persoon hebben moeten we een onderscheid maken in ons spreken hierover door het kenmerkende te noemen. De naam Heere kan ook op Jezus betrekking hebben. dit deed Paulus ook.

Hierna begint Calvijn met het weerleggen van de tegenstanders van de Drie-eenheid, te beginnen met Servet(https://nl.wikipedia.org/wiki/Michael_Servet). Uiteraard niet na uitvoerig te hebben benadrukt dat alleen God zichzelf kent zoals Hij is en wij zijn getuigenis van zichzelf als enige regel hebben. Servet ziet de Drie-eenheid als het opdelen van God. De Zoon en de Geest zouden de afbeeldingen van de heerlijkheid van God zijn (weerlegd door Joh.17:5). En wel meer gekke ketterijen waar ik niet van kan inzien dat ze bij elkaar kunnen horen, ze volgen niet uit elkaar.

Was het stuk over de Drie-eenheid verhelderend om te lezen? Het is en blijft iets abstract wat zelden door mensen goed uitgedrukt kunnen worden.

Morgen lezen we Boek I.13.23 - Boek I.13.25

woensdag 4 februari 2015

04-02; Boek I.13.13 - I.13.17

Calvijn wijst erop dat we de wonderen die Jezus deed mogen zien als bewijs van Zijn goddelijkheid. Door deze bewijzen worden we opgeroepen om ons geloof op Hem te vestigen. Ook dit is rechtmatig uit de Schrift aan te tonen.

De goddelijkheid van de Geest bewijst Calvijn allereerst vanuit de ervaring. Wie het werk van de Geest heeft meegemaakt weet dat hij niet te maken heeft met de kracht van een schepsel. Maar ook de Bijbel leert over de Geest als God. De Geest deelt alle gaven uit en is met een eigen wil en oordeel met recht een zelfstandigheid te noemen.
Dat we een tempel van de Geest zijn, laat zien dat de Geest God is. De Geest inspireerde profeten, zegt het NT terwijl in het OT staat dat God de profeten inspireerde. Zo zijn er meerdere bewijzen over de goddelijkheid van de Geest te vinden in de bijbel.

Er is één geloof in één God. Als Jezus de doopformule geeft om te dopen in de naam van de Vader, Zoon en Geest kan dit allen maar betekenen dat er één God is. Anders waren er meerdere geloven, als dit drie goden waren. Arianen wilden de Zoon niet als God, volgelingen van Macedonius wilden de Geest zien als de genadegaven, niet als God.
Als we de verschillen tussen de Personen willen onderzoeken, moeten we dat eerbiedig doen. Uit de Schrift zelf blijkt dat er een onderscheid is te maken, maar geen scheiding, tussen Vader, Zoon en Geest, op basis van hun werken.

Opvallend is hier dat Calvijn zonder schroom verwijst naar de ervaring. Wat laat zien dat hij niet zo droog is als je zou verwachten, maar ook open staat voor de werkelijkheid. Het relativeert ook het Sola Scriptura van de Reformatie als een soort gevangenis, er is blijkbaar ruimte voor bevestiging buiten de Bijbel om.

Morgen lezen we Boek I.13.18 - I.13.22

dinsdag 3 februari 2015

03-02; Boek I.13.8 - I.13.12

Over de Godheid van de Zoon dus. Ik zal de grote lijn uitzeten, het heeft weinig nut om de tekst inhoudelijk weer te geven als het bewijzen en citaten uit de Bijbel zijn.

Calvijn bewijst dat het Woord eeuwig was, Het was er bij de schepping, en als we serieus nemen dat er geen schaduw van omkeer is bij God moeten we er dus vanuit gaan dat de Zoon mede-eeuwig is.
Voor de rest blijkt de goddelijkheid van de Zoon uit het Oude Testament, alhoewel de Joden in hun uitleg soms wat lijken te goochelen met woorden. De Engel van God blijkt ook Jezus te zijn. De Engel krijgt en neemt eer die alleen God toekomt, het is een voorspel van het middelaarswerk dat Jezus in het vlees zal doen.

In het Nieuwe Testament blijkt overduidelijk dat de Zoon God Zelf is. De apostelen en de leerlingen laten dit vaak zien, impliciet en expliciet. Ook de werken van Jezus bewijzen Zijn goddelijkheid, als Hij zegt dat Hij en de Vader werken, begrijpen de Joden dit direct als een claim van goddelijkheid.

Als je nu nog niet genoeg ammunitie hebt in discussies met mensen die de goddelijkheid van Jezus willen ontkrachten weet ik het ook niet meer. Ik ben benieuwd wat hierna komt.

Morgen lezen we Boek I.13.13 - I.13.17

maandag 2 februari 2015

02-02; Boek I.13.4 - I.13.7

Uitvoerig verontschuldigt Calvijn zich voor het taalgebruik. Maar hij laat zien aan de hand van de geschiedenis van de kerkvaders dat zij et ook niet leuk vonden, maar dat het wel zijn vruchten afwerpt. Met een scherpere formulering van Bijbelse gegevens kunnen ketters worden ontmaskerd die normaal met de Bijbelse formuleringen braaf meeknikken, maar zelf iets anders bedoelen. Zo zijn Sabellius, die een vorm van modalisme aanhing, en Arius, die de eeuwigheid van de Zoon ontkende, beide ontmaskert.

Calvijn zelf wil geen woordenstrijd, hij erkent dat het spraakgebruik vroeger ook niet eenduidig was, de ene kerkvader moest niks van een ander hebben terwijl bij een andere kerkvader die term de kern van zijn theologisch spreken vormden.

Calvijn zelf ziet de Drie-eenheid in termen van zelfstandigheid en wezen. Er zijn drie zelfstandigheden, die met een onlosmakelijke band met elkaar verbonden zijn, maar het karakter is uniek van ieder van deze zelfstandigheid. Die band is het wezen.

Zo begint Calvijn dan over het Woord van God, de eeuwige Godheid van de Zoon. Het woord van God was bij de schepping aanwezig als er staat dat God sprak dat het goed was. God sprak zo dat het Woord een eigen rol in het scheppen had en dus een gemeenschappelijke werking van beide Personen was. Dit Woord verandert niet en is daarom God Zelf.

Lekker abstract, hè?

Morgen lezen we Boek I.13.8 - I.13.12