woensdag 27 mei 2015

27-05; Boek III.4.1 - III.4.4

Calvijn schrijft weer eens de scholastici af die ook over de bekering hebben geschreven. Aan de hand van citaten van kerkvaders hebben ze een omschrijving van bekering gemaakt die bestaat uit de verbrijzeling van het hart, belijdenis met de mond en genoegdoening door de daad. Veel wordt er gesproken over uiterlijke bezigheden, maar niet over de vernieuwing van het gemoed. Calvijn ziet dat de bekering zonder belijdenis mogelijk is bij de oude schrijvers. Hij schrijft het af, hij ziet de schrijvers zichzelf verstrikken.

Het is geen scherpslijperij, het gaat uiteindelijk om de vergeving van zonden. De voorwaarden voor vergeving zijn duidelijk, maar hoe bijvoorbeeld de verbrijzeling genoeg is voor de hoeveelheid zonde wordt niet gezegd. De geplaagde gewetens worden dus aan zichzelf overgelaten. Het brengt geen rust.

De leer heeft tot gevolg dat mensen hongeren en dorsten naar verbrijzeling, terwijl ze juist moeten hongeren en dorsten naar Gods barmhartigheid.

Er is een discussie tussen kerkgeleerden van vroeger over waar de biecht vandaan komt. Is het een menselijke inzetting of een goddelijke inzetting? Het goddelijk naar zijn wezen, maar menselijk zoals het vorm heeft gekregen. Ze beroepen zich hier op de mozaïsche wet waarin de theologen een soort priesters zijn die geestelijke melaatsheid kunnen onderscheiden. Maar volgens Calvijn is het priesterschap overgedragen op Christus. Maar als Christus melaatsen geneest en naar de priesters stuurt is dit een getuigenis van Christus. Zo staan priesters tegen Christus, priesters hebben zelfs Christus omgebracht. De roomse priesters moeten ndit wel beseffen als ze het Bijbelse priesterschap op zichzelf toepassen.

Morgen lezen we boek III.4.5 - III.4.9

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten