dinsdag 12 mei 2015

12-05; Boek III.2.11 - III.2.15

Calvijn onderscheidt gelovigen van 'tijdgelovigen'. Dat zijn gelovigen die niet zo diep doordringen in de openbaring van God, ze zijn als een boom die niet diepgeworteld is, ze bloeien en geven zelfs vrucht voor een korte tijd. Dit blijkt uit de Schrift en de ervaring. Saul is een voorbeeld. De tijdgelovigen worden niet door wederliefde tot God geschreven, maar door de genegenheid van een loonwerker voor zijn baas. Tijdgelovigen verdiepen zich niet genoeg in zichzelf en in de leer. Ze hebben tijdelijke ijver, maar verkeerde voorstellingen van het geloof en nemen de leer niet ten volle aan.

Het woord geloof heeft verschillende betekenissen in de Bijbel. Allereerst de zuivere leer. Soms betekent het 't object van geloof. Geloof kan ik weer een gave zijn om wonderen te doen, en dat is dan weer niet iets strikt voor de wedergeborenen. Maar het verschil tussen geloof van wedergeborenen en verworpenen is dat de eerste God de Vader aanroepen en en daardoor van de dood in het leven gaan en waardoor Jezus in de gelovige woont.

Geloof is een kennen op een manier die boven de mogelijkheden van de mens uitgaat. Dit kennen is meer een zeker weten dan een 'het snappen'.

Dit geloof heet vast en stellig, dat niks heeft aan wisselende stemmingen of opinies. Soms is het lastig voor de mens om overtuigd te zijn van wat de mond belijdt. Als God ons op Zijn Woord wijst, verwijt Hij ons indirect ongeloof, omdat Hij geen andere bedoelingen heeft dan de onterechte aarzelingen uit onze harten te roeien. Geloof in God geeft vrijmoedigheid dat voortvloeit uit vertrouwen, daarom worden geloof en vertrouwen vaak samen in de Bijbel genoemd.

Morgen lezen we boek III.2.16 - III.2.21

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten