De 32ste week van Lectio Calvini. Direct maar weer de uitverkiezingsdraad oppakken waar we hem vrijdag hadden gelaten.
[4] Allereerst over Rom. 9:11 en gelijksoortige passages. Omdat he volk hoofmoedig was, ging de erfopvolging niet voor iedere Israëliet op terwijl elk was gezegend met de rechten van erfgenaam. Het is hun eigen schuld, maar ten diepste zit hier Gods uitverkiezing achter. De oorsprong zit, nogmaals, dus niet in de mens. Het is net als met Jakob en Ezau, hoewel onnatuurlijk is het een teken van verkiezing en verwerping. Paulus snijdt hier de pas af door de mogelijkheid door de verkiezing te plaatsen vóór de geboorte en voor de mogelijkheid tot verdienste. Als het wel uit verdienste zou zijn dan zou Paulus het niet hoeven te bespreken bij de ongeboren Jacob. Dat slaat dan nergens op.
[5] Mensen weten wel een plaats te redeneren voor verrichte en te verrichten werken, maar Paulus schrijft hier niet over. We mogen aannemen dat als Paulus dit wist, hij het ook gezegd had. Maar nu eren we dat de grond van de verkiezing Gods voornemen is, Jakob is hier een toonbeeld van.
[6] Maar eerstgeboorterecht is iets anders dan het eeuwige leven. Dat weet Calvijn ok, maar hij volgt de apostel hierin dat dit een aards teken is van de geestelijke verkiezing. Als het een aardse verkiezing was geweest heeft Jakob er niet veel aan gehad, zijn leven is niet echt aards gezegend geweest. Maar Kanaän is ok het onderpand van het hemels koninkrijk, we mogen aannemen dat Jakob is ingelijfd in Christus en dat het gaat over de uitverkiezing. En die uitverkiezing gaat vanuit de barmhartigheid en ontferming naar Gods wil van Hem uit. Zo komen we bij het gedeelte van het volk uit waar Petrus op doelt in Handelingen 2. Die heeft het met voorkennis ook over de predestinatie. God is hierin net zo actief als dat Hij was met het opwekken van Christus.
Paulus laat ons twee volken zien, het nageslacht van Abraham en de anderen die hiervan afgezonderd worden en voor mensenogen verborgen zijn.
[7] Ook Jezus getuigt van de uitverkiezing. Hij laat niemand die aan Hem door de Vader gegeven is verloren gaan. Mensen komen tot Hem als de Vader trekt. Hij bidt niet voor de wereld, maar voor hen die de Vader Hem gegeven heeft. Judas was wel uitverkoren tot apostelschap, wat a een grote gunst is, maar niet tot de zaligheid.
Morgen lezen we boek III.22.8 - III.22.11
Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten