En dan nu over de diakenen.
[5] Diakenen zijn er geweest om het geld en de kerkelijke goederen te beheren en de armen te verzorgen, onder toezicht van de bisschop. Bisschoppen mochten ook niks financieels doen zonder medeweten van diaken en presbyter. Onderdiakenen zijn later toegevoegd als hulp, maar het onderscheid en tussen onder- en normale diaken is geleidelijk verdwenen. Aartsdiaken was de opzichthouder en waren eindverantwoordelijken. Ook mochten diakenen in de eredienst het Evangelie voorlezen, aansporen tot gebed en de beker aanreiken tijdens het Heilig Avondmaal. Dit om te laten zien dat het zeker wel een geestelijk ambt was.
[6] Vroeger was al duidelijk dat alles wat de Kerk aan land en geld heeft, geldt als vermogen van de armen. Er is altijd opgeroepen om zuiver met het geld om te gaan en de diakenen zonder aanzien van het persoon uit te delen onder de armen. Dit doen bijvoorbeeld Chrysostomus, Ambrosius, Augustinus. Ambtsdragers leefden ook van het kerkelijke geld. Het was dan ook niet de bedoeling van ambtsdragers om luxe te leven in weelde. Er zijn presbyters die in vrijwillige armoede leefden door hun erfenis aan de Kerk te geven.
[7] Op een gegeven moment zijn er regels voor het verdelen van geld ingesteld. Het geld had vier doelen. Onderhouding van de geestelijken, van de armen, van de kerkelijke gebouwen en nog een vierde deel voor de armen die van elders kwamen en behoeftigen in de eigen stad. Onder het toezicht van een bisschop waarvan verwacht werd dat hij dit geld niet gebruikte als een leuk zakcentje, maar zelf ingetogen en sober leefde met voedsel en kleding.
[8] Kerk leefde altijd bescheiden. Tijdens een hongersnood in Jeruzalem heeft de bisschop Cyrillus zelfs vaatwerk en kleding van de kerk verkocht om voor de armen te kunnen zorgen. Zo ook verhalen over Ambrosius en een zekere Acatius en een Exuperius. Ambrosius heeft benadrukt dat alles wat de Kerk en bisschop bezit het vermogen van de armen is en daarom mag al het goud gebrukt worden om de armen te onderhouden.
[9] Bovenstaande zijn de ambten van de vroege Kerk. Andere diensten waren een soort voorbereidende diensten voor mensen. Er waren jongens die van jongs af aan geschoold werden om later een ambt goed te kunnen aanvaarden. Deze werden clerici genoemd. Calvijn is ongelukkig met de naam, maar ziet zo'n opleiding van jongs af aan wel zitten. Ze oefenden zo in het geestelijk leven. Eerst werden dit soort jongens aangesteld om deuren te open of te sluiten en heetten ze deurwachters(ostiarii), later werden ze volgelingen(acolieten) genoemd omdat ze altijd bij de bisschop waren en de Schriftlezing mochten doen en onderdiaken werden als oefening. Wat Calvijn hiermee wil aantonen is dat deze functies geen ambten waren, maar voorbereidende oefeningen.
[10] Net als de apostelen deden moeten we ook nu eerbiedig te werk gaan en gelovige vrome mensen tot het ambt kiezen. Op een gegeven moment werd er meer gevraagd dan Paulus de bisschop vraagt, zoals ongehuwd blijven. Wat verschilde tussen gemeentes onderling was de manier waarop de ambtsdragers aangesteld werden. Cyprianus laat in een brief zien dat hij zich grondig verontschuldigt voor het aanstellen van een lector zonder het medeweten van de gemeente. Praktische rompslomp zorgde dat voor kleinere functies de gemeente niet geraadpleegd hoefde te worden. Alle functies behalve bisschop werden door de bisschop en presbyters gekozen. Een presbyter voor een parochie werd wel door de gemeente gekozen.
Morgen lezen we boek IV.4.11 - IV.5.1
Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten