maandag 12 januari 2015

12-01; Boek I.1.1-I.2.1

Vandaag beginnen we in boek I. De Institutie is opgezet in vier delen die de geloofsbelijdenissen ook volgen; Vader, Zoon, Geest, Kerk.

Calvijn zet in met de twee delen van de kennis: kennis van God en kennis van onszelf. We kunnen nooit over de ene spreken en over de andere zwijgen. Wie spreekt over de mens spreekt over gaven die niet van hem zijn. Ook ziet hij de ellendige staat van de mens die hem dwingt om tot een zekere kennis van God te komen.
Maar andersom is ook waar. Je leert jezelf pas echt goed kennen voor het aangezicht van God. Je bent alleen te genezen van je eigen hoogmoed en eigengerechtigheid wanneer de blik hiervan afgewend wordt naar God toe. Het laat zien dat de menselijke voortreffelijkheden eigenlijk dwaasheid is vergeleken bij de goddelijke zuiverheid.

Dat is ook de reden waarom mensen huiverig en verbijsterd waren als ze God ontmoeten in de Bijbel. De mens wordt door een direct blik op God geconfronteerd met zijn eigen onvolmaaktheid en moet wel uitroepen: Wee mij! Ik moet sterven want ik heb God gezien.

Dit is het algemene fundament en regel die Calvijn hanteert voor zijn theologie. Hij zal eerst beginnen met het uitwerken van de kennis van God en daarna met de kennis van de mens.

Vroomheid en eerbied is nodig om God echt te kennen. Dit houdt in dat als we God kennen als Schepper(naast dat we God kennen als verlosser, maar dat wordt later behandeld), we al het goede van Hem moeten verwachten, de kennis van Zijn weldaden roept bij ons eerbied en liefde tot Hem op.

Morgen lezen we I.2.2-I.3.3

Geen opmerkingen:

Een reactie posten