woensdag 28 januari 2015

28-01; Boek I.11.7 - I.11.12

De eerste paragraaf is samen te vatten in een t-shirt(http://www.missionalwear.com/proddetail.php?prod=QCAL20-m). Calvijn betoogt hier dat alle afbeeldingen uit het hart van de mens komen om zijn eigen voorstelling van God in mensgelijkheid te aanbidden.

Het kan niet anders leiden tot afgoderij, het gaat om de koppeling van de afbeelding aan God. Wie op zijn knieën gaat voor een beeld van God of God in een beeld, onthoudt God de eer die Hem toekomt. Als er een zichtbare afbeelding van God wordt gemaakt, verbinden mensen daar Zijn kracht aan. Volgens Calvijn hebben de mensen die dit doen niet genoeg aan geestelijke kennis.

Zo ging het vroeger voor de tijd van Calvijn, Augustinus zegt al dat iedereen die de bidt voor een beeld zal denken dat hij door dat beeld verhoord wordt. Het ging in de tijd van Calvijn er ook zo aan toe in de Roomse kerk. Ze rechtvaardigden zichzelf door een subtiel onderscheid te maken. De roomsen leken niet op de beeldendienaars van het OT omdat ze geen beelden vereren, maar beelden dienen. Een fraai staaltje framing dat strandt op de betekenis in het Grieks van beide woorden, die nagenoeg overeenkomt.

Nu moeten we niet stoppen met beelden maken. Beeldhouwen en schilderen zijn gaven van God. Calvijn vindt wel dat we alleen waarneembare dingen mogen beeldhouwen. Kunst is in zijn ogen hoogstwaarschijnlijk mimesis, nabootsing. Deze kunstwerken kunnen een verwijzing zijn naar geschiedenis. De kerken staan nu vol met uitbeeldingen  zonder verwijzingen naar wat dan ook. Daar leer je dan weer niks van.

Het is wel grappig dat er in 500 jaar niet zoveel is verandert. In discussies kom ik zelf ook nog wel een subtiel onderscheid in woorden tegen bij katholieken om uit te drukken wat ze nu precies met die beelden doen. Op de achtergrond van dit alles speelt een diepgaande discussie tussen stromingen mee. Calvijn behoort tot een nieuwere wetenschappelijke stroming en heeft het nominalisme(https://nl.wikipedia.org/wiki/Nominalisme) omarmt, tegenover het realisme van de oudere garde. Dat is de filosofische stroming die zegt dat dingen in de werkelijkheid een bepaald ding worden omdat mensen ze een naam(nomen) geven. Daarom wordt God een stuk transcendenter, dat wil zeggen minder goed te vergelijken met alles wat niet God is. Voor de liefhebber, een stuk wat hierover dat ik heb aangeraden gekregen van een katholiek, maar ik nog zelf moet lezen, http://socrates58.blogspot.nl/2005/03/influence-of-william-of-ockham-and.html?m=1

Morgen lezen we Boek I.11.13 - I.12.2

Geen opmerkingen:

Een reactie posten