maandag 19 januari 2015

19-01; Boek 1.5.12 - 1.6.1

Dit is de derde maandag van het nieuwe jaar, volgens sommige een Blue Monday, maar als we Calvijn volgen op dit punt van zijn betoog, ook een geschapen dat die getuigt van de heerlijkheid van onze Schepper.

Desondanks, aldus Calvijn, zijn ook de scherpzinnigste denkers in staat om een warboel aan godsbeelden te bedenken. Van constructies om de eenheid van God te bewaren(stoïcijnen) tot het ontkennen van een god(epicuriërs). We moeten concluderen dat de menselijke geest wel afgestompt en blind moet zijn. Hun grondslagen zijn onzeker.

Het probleem zit het in het laten leiden door eigen inzichten en dit is afval van God. Alles wijst ons de goede weg, maar wij slaan dwaalwegen in. De mens is niet te verontschuldigen. De schuld bestaat uit het onthouden van God van Zijn eer.

God heeft ons nu wel Zijn Woord gegeven, als een soort bril waardoor alle fragmentarische kennis wordt geordend. Niet dat het boek van de schepping onduidelijk is, het is meer dat de menselijke oogziekte, de zonde, verhindert om het duidelijk te lezen. Met het Woord maakt God duidelijk dat er niet één God is, maar ook dat Hij die God is. Wel moeten we hier onderscheid maken tussen deze kennis van God als Schepper en kennis van God als Verlosser. De eerste zet de gelovige apart van ongelovigen, de tweede kennis wekt de dode ziel van de gelovige op tot leven. Daar gaat het nu nog niet over, dat komt op de juiste plaats in het geheel van Calvijns betoog.

De natuur vertelt ons over God, maar wij verstaan iets anders dan wat God ons vertelt over de natuur. Onze schuld t.o.v. God bestaat er dus in dat wij oftewel de natuur voor God hebben gezien en zo God geen passende eer hebben gegeven, of dat we voor de veilige route zijn gegaan en de onbekende God de eer hebben onthouden omdat we ons niet wilden verliezen in dwaalwegen. Ik denk dat God eren, verkeerd, niet, of op de juiste manier, de cruciale kwestie als we spreken over de schuld van de mens.

Het lastige is in deze kwestie om te zien hoe de natuurlijke kennis van God en de kennis via het Woord zich ten opzichte van elkaar verhouden. Is het een overlap? Zit er een gat tussen? Lopen ze parallel van elkaar? En hoe speelt de zondigheid van de mens een rol hierin?
Morgen lezen we Boek I.6.2 - I.7.2

Geen opmerkingen:

Een reactie posten