maandag 26 januari 2015

26-01; Boek I.9.3 - I.11.1

Week vier alweer!

Nog een afsluitende opmerking over het Woord van God. Tegen de geestdrijvers die letters maar vinden doden en daarmee de hele Bijbel verliezen, komt Calvijn met een weloverwogen verhouding. Tussen de Geest en het Woord bestaat een dubbelzijdige koppeling, als paradox is heet als volgt geformuleerd; je gelooft de Bijbel omdat de Geest dat in je werkt, maar tegelijkertijd geloof je de Geest omdat het in de Bijbel staat. De Geest is dan ook naar de aarde gezonden om Zijn eerdere werk te bekrachtigen.

Calvijn heeft nu wel genoeg over de Schrift gezegd en wil de kennis van de Schrift vergelijken met de kennis uit de natuur. Het is nog steeds de kennis van God als Schepper, en niet als Verlosser. Calvijn pakt twee Schriftgedeelten: Ex. 34:6-7 en Jer. 9:24. Wat hier over God wordt gezegd stemt overeen met de kennis waarvan schepsels het stempel dragen. Ook kunnen we m.i. die kennis goed leggen naast wat eerder over Godskennis uit de werken van de natuur is gezegd.
Ook heidenen geven blijk dat ze, desondanks hele hemelen vol met goden, toch de indruk dat ze één God vereren. Maar natuurlijk is dit besef bedolven onder dwalingen.

In een nieuw hoofdstuk legt uit waarom we God geen gedaante moeten geven. Weliswaar spreekt de Bijbel tegen afgodsbeelden, maar daar worden ook andere godsbeelden mee bedoeld. Uitgangspunt is dat God alleen Zelf iets over Zichzelf kan vertellen zonder tekort te doen aan Zijn glorie, wat ongetwijfeld gebeurt als een mens een afbeelding of voorstelling van God maakt.

Hoofdstuk 11 is misschien al gesneden koek voor mensen die het boek Knowing God van J.I. Packer hebben gelezen. Tenminste, de inzet is hetzelfde en ik vermoed dat Packer niet veel afwijkt van Calvijn. Het is een tegendraads hoofdstuk in onze tijd, in gereformeerde kerken, die toch calvinistisch zijn, worden al vaak plaatjes van God gebruikt in beamerpresentaties tijdens de preek. Vaak wordt gezegd dat we leven in een beeldcultuur of dat we van het concept meervoudige intelligentie niet alleen cognitief, maar ook beeldend bezig moeten zijn. Hoe kunnen we dit verantwoorden tegenover Calvijn? (niet dat we dat per se moeten, maar het is wel een interessant gedachte experiment)

Morgen lezen we boek I.11.2 - I.11.6

Geen opmerkingen:

Een reactie posten