vrijdag 16 januari 2015

16-01; Boek I.5.6-I.5.11

Vanochtend geen koffie gehad, maar wel uitgeslapen, daarom ben ik misschien wat langdradiger dan normaal. Excuus daarvoor :)

De natuur laat zich zien als een machtig werk van God. Zo zingen de psalmen ook, en dit is de manier waarop psalmisten en volstrekte heidenen God moeten zoeken.
Er is een tweede soort van Gods werken, deze lopen buiten de normale loop van de natuur om. Calvijn lijkt dit te betrekken op de voorzienigheid in de menselijke samenleving. Ellendigen worden getroost en kwaaddoeners gestraft. Dit laatste kan op twee manieren getuigen als teken van God. Als God wandaden ongestraft moet er nog wel een ander oordeel komen. En God is barmhartig als Hij zondaars met weldoen tot Zich trekt.
Ook heeft God de soevereine leiding in mensenlevens. Daarom mag een christen nooit spreken van of geloven in toeval. Gods macht blijkt in deze als de goddeloze in een ogenblik wordt beteugeld en Gods wijsheid is hierin te zien dat Hij voor iedere zaak de beste gelegenheid bepaalt.

Nu moeten we niet blijven in theoretische beschouwingen over dit alles. We moeten volgens Calvijn deze kennis vruchtbar laten zijn en wortelen in ons hart. Dit moet ons veel dieper raken dan kennis van een god waar we niks van merken God is realiteit in ons leven. Gods wezen moeten we aanbidden omdat we de tekenen daarvan zien in Zijn werken. En hieruit moeten we niet alleen aangespoord worden tot de dienst van God, maar ook in geloof in eeuwig leven. Veel in dit leven wijst er op dat er na dit leven straf voor onrecht is en loon voor gerechtigheid.

Maar toch, toch! Veel mensen die hierdoor tot het overdenken van God komen niet anders dan misvattingen. Dat is dan een kleine minderheid dat blijft geloven in een blind lot. Zelfs Plato, die volgens Calvijn, en ook volgens Augustinus het christendom d.m.v filosofie dicht is genaderd, had een misvatting van God en de kosmos.

Wat ik persoonlijk knap vind van Calvijn als hij zo schrijft, is dat hij de het eeuwige leven tekent als reële hoop, maar totaal niet als uitvlucht. God is in dit leven te merken in Zijn werken en daarin te bewonderen, en die bewondering zelf leidt ons naar de hoop op eeuwig leven. Calvijn zou de beschuldiging dat religie het opium van het volk is van zich af schudden, de hemel is geen uitvlucht. We gaan van het aanschouwen van de werken over naar de Bewerker. In die zin worden dit leven en het hiernamaals dicht op elkaar betrokken.

Gods almacht omringt ons, we kunnen een hoop van Hem te weten komen als we gewoon kijken in ons leven en wat zich daar allemaal laat vinden. Natuur, samenleving, levensverhalen. Sluiten wij dan niet in ons leven God teveel op in onze bijbel? De realiteit van de levende God raakt onze realiteit. Ervaren jullie dit ook zo?

Volgende week lezen we: Boek I.5.12 - I.6.1

Geen opmerkingen:

Een reactie posten