Niet alleen in goede tijden hebben we wat aan Gods voorzienigheid, maar ook in tegenspoed. Calvijn noemt Jozef, Job en David die in tegenspoed het oog op God gericht konden houden. Als alles wat God wil juist en nuttig is, dan moet dit wel bij de gelovige woede en ongeduld voorkomen. God zou ons wel eens kunnen leren volharden door middel van geestelijke strijd. Mocht er zonder toe doen van mensen iets gebeuren dan moeten we de Wet in gedachte nemen(Deut. 28:2) en ons of dankbaar tot God wenden of ons berouwvol bekeren.
Het leerstuk van de voorzienigheid mag ons niet nalatig maken. Calvijn leert ons dat we God in het oog moeten houden, maar daarom niet minder actief middelen aangrijpen om het goede te doen of voorzorgsmaatregelen treffen om het kwade te weren. Ook mogen we actief plannen maken voor de toekomst, in het volle vertrouwen op Gods almacht.
Met een kort gedachte-experiment laat Calvijn zien dat het leven geen krentebol is. Je zou gek worden als je ziet wat er in je dagelijks leven je allemaal zou kunnen overkomen, je leven is al in zekere zin met de dood verbonden. Wie rijles heeft, kan paragraaf 10 misschien beter overslaan. Of misschien juist dan goed lezen. :p
Maar juist de voorzienigheid leert ons dat we vrijmoedig dit leven in mogen wandelen. Dit is ook de overtuiging geweest van Paulus op zijn reizen. Het ergste wat een mens kan overkomen is de voorzienigheid niet te kennen, het grootste geluk in deze wel te kennen.
Een tegenargument, of moeilijkheid in de voorzienigheid is dat er in de bijbel word gesproken over het berouw van god, alsof God niet onveranderlijk is en de toekomst niet kan zien. Maar, zegt Calvijn, dit is een beeldende uitdrukking, en zegt niet veel over de aard van God, vaak wordt in hetzelfde gedeelte de onveranderlijkheid van God genoemd.
Morgen lezen we Boek I.17.13 - I.18.2
Geen opmerkingen:
Een reactie posten