dinsdag 10 februari 2015

10-02; Boek I.14.1 - I.14.5

Nieuw hoofdstuk over de schepping.

Om de mens niet te laten verdrinken in speculatie heeft God besloten om de schepping van de wereld te beschrijven. De mens kan namelijk met de Schrift als bril duidelijk naar God gewezen worden, zonder dit lopen we duidelijk meer kans om de verkeerde weg in te slaan. We moeten tevreden zijn met wat de bijbel ons voorhoudt. Wat dat betreft lijkt Calvijn soms een theoloog van niet-weten, hij wil grenzen stellen aan verzinsels en de kennis alleen accepteren als het waar, zeker en nuttig is.

Wat het belangrijkste is aan het scheppingsverhaal is dat het God weerspiegelt. Wie de rede laat rusten in gehoorzaamheid aan het geloof ziet dat de schepping god laat zien als een zorgzame huisvader.

Ook gaan we toch de engelen behandelen. Het zijn voortreffelijke wezens die vak voor goden zijn aangezien. Ook zou de duivel als zelfstandigheid naast God als bron van het kwade worden gezien als een soort van god(manicheïsme). Alleen God is 'autousia', op zichzelf bestaand. Calvijn weerlegd manicheïsme met de simpele observatie van Augustinus dat het kwaad geen eigen natuur heeft, maar bederf is van de natuur(natuur is hier niet bomen en beessies, maar het wezenlijke, de aard, het eigen van iets).

De Bijbel spreekt niet veel over engelen, laten we tevreden zijn met wat de Bijbel wel zegt zonder ons te verliezen in zaken die beschreven zijn in bijvoorbeeld de Hemelse Hiërarchie van Pseudo-Dyonisius de Areopagiet.

Wat we wel weten is dat engelen worden gebruikt om God aan de mensen bekend te maken, dat het een leger is en dat ze kracht van god worden genoemd. Ook zouden ze tronen van God genoemd kunnen worden, maar daar moet je Calvijn niet op vast pinnen.

Morgen lezen we Boek I.14.6 - I.14.11

Geen opmerkingen:

Een reactie posten