Calvijn wijst erop dat we de wonderen die Jezus deed mogen zien als bewijs van Zijn goddelijkheid. Door deze bewijzen worden we opgeroepen om ons geloof op Hem te vestigen. Ook dit is rechtmatig uit de Schrift aan te tonen.
De goddelijkheid van de Geest bewijst Calvijn allereerst vanuit de ervaring. Wie het werk van de Geest heeft meegemaakt weet dat hij niet te maken heeft met de kracht van een schepsel. Maar ook de Bijbel leert over de Geest als God. De Geest deelt alle gaven uit en is met een eigen wil en oordeel met recht een zelfstandigheid te noemen.
Dat we een tempel van de Geest zijn, laat zien dat de Geest God is. De Geest inspireerde profeten, zegt het NT terwijl in het OT staat dat God de profeten inspireerde. Zo zijn er meerdere bewijzen over de goddelijkheid van de Geest te vinden in de bijbel.
Er is één geloof in één God. Als Jezus de doopformule geeft om te dopen in de naam van de Vader, Zoon en Geest kan dit allen maar betekenen dat er één God is. Anders waren er meerdere geloven, als dit drie goden waren. Arianen wilden de Zoon niet als God, volgelingen van Macedonius wilden de Geest zien als de genadegaven, niet als God.
Als we de verschillen tussen de Personen willen onderzoeken, moeten we dat eerbiedig doen. Uit de Schrift zelf blijkt dat er een onderscheid is te maken, maar geen scheiding, tussen Vader, Zoon en Geest, op basis van hun werken.
Opvallend is hier dat Calvijn zonder schroom verwijst naar de ervaring. Wat laat zien dat hij niet zo droog is als je zou verwachten, maar ook open staat voor de werkelijkheid. Het relativeert ook het Sola Scriptura van de Reformatie als een soort gevangenis, er is blijkbaar ruimte voor bevestiging buiten de Bijbel om.
Morgen lezen we Boek I.13.18 - I.13.22
Geen opmerkingen:
Een reactie posten