donderdag 16 april 2015

16-04; Boek II.10.21 - II.11.3

Ook het visioen van de dorre beenderen in Ezechiël laat zien dat God krachtig werkt en Zich niet laat stoppen door de dood. Ook in Jesaja en Daniël staan soortgelijke passages. We mogen echt niet denken dat de Joden op iets anders mochten hopen dan waar wij op hopen. Sterker nog, als Petrus in Hand. 3 zegt dat de Joden dezelfde Geest hebben, dan moeten ze ook dezelfde erfenis hebben.

Maar er zijn ook verschillen tussen het NT en het OT. Calvijn weet er vier, deze hebben meer betrekking op de uitvoering, dan op het wezen van het verbond. God gaf wel materiële zegeningen, maar als voorproefje van de hemelse zegeningen.

Het volk Israël was een jonge erfgenaam die geoefend moest worden. Eerst leren vertrouwen da op Kanaän als oefening voorde grotere onzichtbare erfenis.

Ook de straffen van God waren meer lichamelijk en aards. God uit nu Zijn neiging tot toorn op een manier.

Morgen lezen we boek II.11.4 - II.11.9

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten