dinsdag 14 april 2015

14-04; Boek II.10.8 - II.10.13

Als in het OT God zegt dat de Joden Zijn volk zijn en Hij hun tot een God is, ligt daarin de belofte van eeuwig leven en zaligheid besloten. Dit gaat niet over aards geluk. En Gods zegen overstijgt de grenzen van het eigen leven, als God zegt dat Hij ook het nageslacht zegent. Gods zegen laat zich niet beperken door de dood.

Nu laat het leven van verschillende personen zien dat zij op het komende leven gericht moeten zijn. Allereerst omdat hun leven geen pretje was en ze er slecht aan toe waren als hun leven het enige leven zou zijn. Zoals Adam die de vloek kende en de herinnering aan het paradijs had. Noach die hard werkte terwijl de wereld feestte en daarna zat hij in de dierenpoep. Abraham die zijn familie verlaat, hongersnood kent, zijn vrouw wordt geroofd, hij zwerft rond, gedoe met slavinnen, offert bijna zijn zoon. Izaäk heeft wel iets mindere rampspoed gekend. Jakob is het diepste toonbeeld van ellende.

De aartsvaders hadden een gelukkig leven voor ogen, maar dit moet wel een ander leven zijn dat het aardse leven. Anders waren ze botter dan blokken hout om onhaalbare beloftes na te jagen.

Morgen lezen we boek II.10.14 - II.10.20

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten