donderdag 16 juli 2015

16-07; Boek III.19.1 - III.19.7

De titel van het nieuwe hoofdstuk, de Christelijke Vrijheid, belooft veel goeds! Uiteindelijk gaat het christendom om vrijheid in de ultieme zin van het woord.

[1] Een juist begrip van vrijheid neemt alle aarzeling om te handelen weg. Tich is erover spreken niet al te makkelijk, de discussie haalt het slechtste naar boven in de mensen die christelijke vrijheid gebruiken als smoesje om hun slechte leven achter te verbergen. Het is toch de moeite waard om erover na  te denken, in de christelijke vrijheid is Christus te kennen, net als de waarheid en de innerlijke vrede.

[2] De vrijheid bestaat uit drie onderdelen. De eerste is dat de christen de Wet loslaat en erboven staat. De Wet speelt dan wel geen rol, maar heeft nog wel betekenis om aan te sporen tot een heilig leven. Maar vrije christenen zoeken voor de rechterstoel van God hun gerechtigheid in Christus en niet in werken van de Wet.

[3] Dit is ook de spil van de brief aan de Galaten. Het gaat daar niet, zoals Cochlaeus uitlegt, om een bevrijding van de ceremonieën. De hele kwestie kon opgelost worden in zaken van hogere orden dan de ceremonieën. Ceremonies waren schaduwen van Christus die verkondigd werden door valse leraren('huurlingen'). De Galaten hoeven geen nieuwe godsdienstige verplichting aan te nemen.

[4] Tweede onderdeel is dat de wil nu uit zichzelf de wil van God gehoorzaamt, zonder daartoe gedwongen te worden door de Wet. De Wet eist volmaaktheid van daden en liefde, wat geen mens kan opbrengen, daarvan moet de mens verlost worden. Want het is ook niet zo dat er iets goeds in zit dat God wel aanvaard.

[5] Wie meet met de Wet wordt geoordeeld door de Wet. De harde eis van de Wet maakt ons tot angstige en onzekere slaven, de vaderlijke zachtmoedigheid van God maakt ons tot Zijn kinderen waarin we blij kunnen antwoorden en onze onvolkomen bewijzen van gehoorzaamheid door genade aan God kunnen opdragen. Dit kan alleen vanuit vertrouwen op God.

[6] Dat is ook de toon van de brief aan de Hebreeën, waarin de goede werken van de patriarchen uit het OT die uit geloof zijn gedaan. De brief spoort aan om jezelf als wapen van gerechtigheid van God te hanteren. De schrijver troost en spoort aan met de gedachte dat de christenen niet meer dor de Wet geoordeeld worden. Dit is een aansporing om het goede te doen, niet om te blijven zondigen.

[7] Het derde en laatste aspect is de vrijheid in het gebruik van middelmatige dingen, de adiaphoroi. De onbelangrijke zaken, waar veel mensen het belang ook niet van zien om over te discussiëren. Maar ze zijn belangrijk in die zin dat ze een geweten verschrikkelijk kunnen strikken. Bij alles wat een mens doet of aanraakt moet hij zich afvragen of het wel mag, toegestaan is, er niet iets bestaat wat beter is. Zulke mensen lopen kans gekweld te worden door hun geweten.


Morgen lezen we boek III.19.8 - III.19.12

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten