woensdag 15 juli 2015

15-07; Boek III.18.6 - III.18.10

En weer verder. [6] Het vergaderen van schatten in de hemel. De goede werken worden vergeleken met rijkdommen die we kunnen genieten in het geluk van het eeuwige leven. Dit is te vergelijken met mensen die gaan emigreren, die sturen hun spullen ook vast naar het buitenland naar hun nieuwe adres alvorens ze zelf gaan reizen. En dit doen mensen door middel van geven aan de armen.

[7] Er zijn ook een paar teksten waarin het lijden omwille God op een verdienste lijkt te komen(2 Thess. 1:5; Hebr. 6:10). De eerste tekst gaat over de gelijkvoormigheid aan Christus door verheerlijkt te zijn ná het lijden. De littekenen van de Here zijn kentekenen van Gods kinderen. De tekst uit Hebreeën gaat meer over de waarheid van Gods belofte dan om de billijkheid van de betaling van schuld.

[8] Er is ook een groepje teksten met de liefde als thema, 1 Kor. 13:2; 1 Kor. 13:13; Kol. 3:14;. Tegenstanders zeggen daarom dat de mens door liefde gerechtvaardigd word. Maar de eerste tekst gaat niet over het ware geloof en de tweede tekst gaat over de vruchtbaarheid van de deugden, niet over de verdienstelijkheid. De tegenstanders willen van de liefde een verdienste maken en zo langs Christus die de spil van de gerechtigheid is. Calvijns interpretatie van het stukje heeft te maken met dat er een paar keer het woord geloof staat in bredere en smallere betekenis. De derde tekst zou volgens de tegenstanders af te leiden zijn dat als de band van de liefde volmaakt is, deze het ook is van de gerechtigheid, want dat is niet anders dan de gerechtigheid. Maar daar gaat volgens Calvijn de tekst niet over, en dan nog, wie heeft dan die liefde volkomen verwerkelijkt?

[9] Calvijn besluit met een algemene opmerking van een tekst die door alle tegenstanders van de universiteit van Sorbonne wordt geliefd. De rijke jongeling van Matt. 19. Een sluitend argument omdat Jezus zegt dat de geboden het eeuwige leven verdienen. MAar uit de context blijkt dat Jezus Zich aanpast aan de vragensteller.  Terecht wordt deze op de Wet als spiegel van de gerechtigheid gewezen. Maar pas bij het verschil tussen de volmaakte gerechtigheid en het eigen leven is de noodzaak van Christus zichtbaar. De man leert nu iets over zichzelf.

[10] Er zijn nog wat slimmigheden waar Calvijn niet op in wil gaan, te vermoeiend voor de beste man. Toch is er een schijnbaar redelijk argument waar hij niet aan voorbij wil gaan. Er zijn mensen die één maatstaf voor zonde en goede werken lijken te hanteren. Iedere zonde op zich is een ongerechtigheid, maar ieder goed werk is een gerechtigheid op zich. Ze gaan hier voorbij aan het feit dat de volmaaktheid zit in de voortdurende onderhouding van de Wet, niet een enkel werk. En dat aan één gebodsovertreding de hele Wet overtreden wordt.


Morgen lezen we boek III.19.1 - II.19.7

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten