zaterdag 18 juli 2015

17-07; Boek III.19.8 - III.19.12

[8]Met het woord van Paulus in Rom. 14:14 laat Calvijn zien dat het geweten uiteindelijk het laatste woord heeft in de christelijke vrijheid. Het gaat erom dat je in de middelmatige uitwendige zaken dat wat je doet, voor Gods aangezicht kunt verantwoorden. God heeft goederen gegeven, dus mogen we Hem ervoor danken. Ook ceremoniële handelingen hoeven ons geweten niet te beangstigen, als we het maar tot stichting gebruiken.

[9] De christelijke vrijheid is een geestelijke vrijheid en zeker geen smoes om je eigen begeertes te volgen of om geen rekening te hoeven houden met zwakke broeders. Er zijn mensen die hun rijkdom goedpraten met dat geld uiteindelijk maar een middelmatige zaak, daarom valt het onder de christelijke vrijheid. Calvijn is het daarmee wel eens, maar als je zwelgt in bezit en rijkdom, ermee loopt te patsen en steeds meer en nieuwer wilt worden je bezittingen bezoedelt en worden zondig. Het staat ver van het wettig gebruik van Gods gaven af. Zonder matigheid of soberheid is alles al snel zondig. Iedereen moet tevreden zijn met wat-ie heeft in het besef dat God voedt om te leven.

[10] Er zijn ook weer mensen die de christelijke vrijheid niet scherp toepassen. Ze denken dat de christelijke vrijheid alleen lijkt te bestaan als andere mensen het zien. Calvijn heeft het over vlees eten op vrijdag, een katholieke vastendag. Sommige mensen gaan dan juist vlees eten, demonstratief. Maar de christelijke vrijheid bestaat voor God en niet voor mensen. Vrijheid is zowel in dingen wel doen, als in dingen niet doen. De grote fout erin is dat de broeders ook geërgerd worden, God heeft ons zwakke broeders gegeven om voor te zorgen.

[11] Calvijn geeft een korte uitwerking van ergernis. Er zijn er twee, ergernis die je geeft, waarbij de schuld voor de veroorzaakte ergernis ligt bij de handelend persoon. En ergernis die ontvangen wordt, buiten de schuld van de persoon die iets doet om, maar door de schuld van een bijstander. Bij de eerste soort gaat het volgens de Bijbel om geen ergernis te geven aan de zwakken in het geloof. We moeten dan niet onszelf behagen, maar de ander steunen en stichten. Bij de tweede ergernis, die vooral bij Farizeeërs voorkomt, moeten we ons er niet zoveel van aantrekken.

[12] Het is wel handig om een juist onderscheid te hanteren tussen zwakken en Farizeeërs. De regel die Calvijn geeft om de christelijke vrijheid te hanteren is dat we gebruik moeten maken van de christelijke vrijheid als het de naaste sticht, maar niet als het niet in die zin het belang van de naaste dient. Uiteindelijk is de christen een vrij man in uitwendige zaken om beter de plichten van de naastenliefde te kunnen vervullen. Dat is ook het verschil tussen de besnijdenissen van Timotheüs en Titus(die dus uiteindelijk niet werd besneden omdat het zeurende Farizeeërs waren).

Volgende week lezen we boek III.19.13 - III.19.16

Les deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten