woensdag 22 juli 2015

22-06; Boek III.20.6 - III.20.10

[6] Tweede regel bij het is dat we vanuit een werkelijk gevoeld onvermogen van onze kant met vurig verlangen bidden om te krijgen wat we bidden. Calvijn ageert tegen mensen die een formuliergebed afdraaien zonder werkelijk te menen wat de woorden uitdrukken. Bidden is meer dan wat woorden mompelen om een aantal gebeden in een stuk tijd af te ronden. Als je bidt om de heiliging van Gods naam moet men hongeren en dorsten naar die heiliging.

[7] Maar de noodzaak om te bidden is niet altijd even sterk ervaren bij mensen, wat Calvijn erkent, maar mensen zijn van nature lui en moeten dus door omstandigheden geprikkeld worden tot gebed. Het is wel waar dat nood inderdaad leert bidden en in moeilijke omstandigheden de toegang tot God ruimer openstaat. Maar mensen moeten altijd bidden(Ef. 6:18), of we nu veel of weinig hebben. Ook als we beseffen welk gevaar we altijd lopen(nagaan wat er allemaal mis kan gaan met een mens op een dag) wordt duidelijk dat er geen moment is waarop we niet hoeven te bidden. Een mens is beladen met zonden en verzoekingen zijn er iedere dag. Het altijd bidden van de Bijbel veroordeelt onze traagheid. God laat Zich vinden door wie met heel zijn hart zoekt. Het echte bidden vereist dus boetvaardigheid en God oprecht dienen, alleen dan is een gebed de naam gebed waardig.

[8] Derde regel is om alle roem in zichzelf te laten varen en zichzelf te verloochenen. Dat is dezelfde ootmoedige houding van Daniël, David, Jesaja en Jeremia. Dit wordt zelfs beaamt door in het Deuterocanonieke boek Baruch.

[9] Het beginpunt moet een bede om vergeving, een belijdenis van schuld zijn. Dit is de sleutel tot een gebed. Dan niet alleen het lijstje van de zonden die we hebben gedaan vanaf het vorige gebed, maar ook de zonde van het verleden die we al vergeten zouden kunnen zijn. Dat doet David ook i Ps. 51:7. Naarmate het oordeel groter is gemaakt door de bidder laat God Zich makkelijker verbidden. Alle heiligen uit de Bijbel laten zien dat ze de moed om te bidden putten uit de ontferming van en verzoening met God. Naast verlichting van straf bidden ze vaak om vergeving van zonden om te voorkomen dat ze zieken zijn die van bijverschijnselen verlost willen worden. Dit is dus noodzakelijk zodat ieder gebed gegrond wordt in de genadige ontferming van God.

[10] Maar er zijn gebeden waarin de heiligen de ondersteuning in eigen gerechtigheid lijken te verzoeken(Ps. 86.2; 2 Kon. 20:3). Calvijn zegt dat ze hiermee betuigen dat ze wedergeboren zijn aan wie God genadig zal zijn. God verhoort niet naar verdiensten, maar wil het vertrouwen sterken van mensen die bij zichzelf een onbedrogen oprechtheid en onschuld zien, zoals het bij alle gelovigen moet zijn. God verhoort geen zondaren, dat zijn mensen die zonder verlangen naar gerechtigheid in slaap verzonken zijn. Niemand kan God aanroepen als het ook niet naar vroomheid streeft. Ook komen we dit soort gebeden alleen tegen als mensen zichzelf vergelijken met hun vijanden.

Morgen lezen we boek III.20.11 - III.20.14

Lees deze en andere posts terug op lectiocalvini.blogspot.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten