dinsdag 31 maart 2015

31-03; Boek II.8.8 - Boek II.8.14

Er staat meer in de Wet dan er staat, maar hier moeten we niet de Wet opleuken door een hele rij menselijke verklaringen. De bedoeling van God moet wel verwoord worden. We mogen meer namens de Wet eggen, maar het moet wel duidelijk zijn hoever we hierin mogen gaan. WE moten in ieder geval letten op het doel van het gebod of verbod. Als God iets verbiedt, dan wil Hij het tegenovergestelde juist graag. Zo is ieder gebod een verbod tegelijk, en andersom ook.

De Wet staat nu vol met afbeeldingen van de verschrikkelijkste zondes, zodat we daar een afkeer van zonde krijgen. Alle geboden zijn zo voorbeelden van ondeugden, die expliciet worden gemaakt. Niet doden betekent niet toornig worden, maar dan minder abstract gebracht.

De Wet is ingedeeld in twee tafels; de dienst aan God en de dienst aan de naaste. Het is wel gek om over gerechtigheid te praten als je God lastert, daarom vindt Calvijn de eerste constitutief voor de Wet. De indeling is eerst een inleiding op de eerste geboden, daarna vier geboden op de eerste en zes op de laatste tafel.

Aldus de toelichting:
Ik ben de HEERE, uw God.
In dit gebod wil God laten zien dat Hij aanspraak maakt op de macht, geeft Hij een belofte op heilig leven en roept Hij de herinnering aan wat Hij heeft gedaan op. Dat de Heere, onze God is, betekent ook dat Hij ons in dit en in het komende leven weldaden zal brengen.

Morgen lezen we Boek II.8.15 - II.8.19

Geen opmerkingen:

Een reactie posten