woensdag 18 maart 2015

18-03; Boek II.5.4 - II.5.8

Nog een laatste argument. Als de mens geen vrije wil had zou het zinloos zijn om mensen aan te sporen door middel van vermaningen. Calvijn citeert hier Augustinus dat de geboden van God niet noodzakelijkerwijs zijn afgemeten aan de vermogens van de mens. Christus en de apostelen vermanen in de Bijbel ook mensen die los van God zijn. Het zit ook niet in de vermaning, maar God die hier gebruikt van maakt.

De geboden hebben dan ook meer nut om de ongehoorzame ieder excuus te ontnemen. I positievere zin zou je kunnen zeggen dat het Woord op uiterlijke wijze een afkeer van het verkeerde kan kweken, als de Geest op innerlijke wijze hier mee werkt uiteraard.

En toch blijven tegenstanders hiervan tegenstribbelen, geboden moeten iets eisen wat mensen ook kunnen doen. Anders zou de wet tevergeefs zijn. Maar volgens Calvijn is de Wet juist bedoeld om ons op onze onmacht te wijzen.

Calvijn was overtuigd als de Wet niet alleen een eis was, maar ook een belofte, als we onze onmacht leren kennen uit de Wet, kunnen we er ook uit leren dat we God moeten bidden om wat de Wet vraagt.

Demonstratie. Er zijn drie soorten geboden, de eerste roept op tot bekering, de tweede tot gehoorzaamheid aan de Wet en de derde tot volharding. Over de eerste getuigt de Bijbel dat het God is die de geboden in de mens bewerkt. Juist door de belofte van God wordt de Wet vervuld. Tweede categorie laat de Schrift zien dat het ook God is die geeft wat de Wet van ons vraagt, gerechtigheid, heiligheid etc. Ook voor de volharding laten vooral de brieven van Paulus zien dat dit ook een gave is.

Morgen lezen we Boek II.5.9 - II.5.12

Geen opmerkingen:

Een reactie posten