Calvijn was bezig wat bewijsplaatsen van tegenstanders te behandelen.
Ecclesiasticus(Jezus Sirach, deuterocanniek) 15:14-17
Calvijn noemt eerst de auteurschap twijfelachtig. Ik zou hier persoonlijk zelf wat meer van willen weten. Er zijn ook protestantse stemmen die het belang van de deuterocanonieke boeken voor het verstaan van het NT benadrukken. Niet dat ze daarmee canoniek zijn. Maar Calvijn gaat voor de aardigheid mee met zijn tegenstanders. Er staat dat de mens vanaf zijn schepping de keus had tussen goed en kwaad. Dat mag dan wel zo zijn, maar dan wil Calvijn graag daarbij zeggen dat dit allemaal verloren is gegaan door de zondeval. Dan erkennen Calvijn en zijn tegenstanders samen dat de mens geen advocaat maar een arts nodig heeft.
Lucas 10:30
Dit is het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Mensen hebben hier in gezien dat de reiziger halfdood werd achtergelaten. Dus er is nog iets achtergelaten. Calvijn stelt hier duidelijk onderwijs over dat de mens dood is voordat hij wordt geroepen door God. Je kan alleen de vergelijking op de mens betrekken door middel van een allegorie, maar een allegorie heeft de rest van de Bijbel als norm.
Het blijft gewoon staan, het verstand van de mens is door de zonde zo verduisterd dat er niks goeds uit kan komen en dat het hart doordrenkt is met het gif van de zonde dat het alleen nog maar een walgelijke stank kan verspreiden.
Nieuw hoofdstuk waarin Christus aan bod komt.
De mens is door de zondeval van het leven in de dood gevallen en kan buiten Christus om geen kennis verkrijgen die leidt tot heil. Nu komen we overal de vloek van God tegen. We kunnen God niet zien als onze Vader door de wereld. We beroven God hierdoor van Zijn eer. Zijdelings wil ik opmerken dat naar mijn idee er vaak over het hoofd wordt gezien dat God eren een belangrijk aspect van geloof is, geloof heeft een sterk liturgisch aspect. Calvijn denkt sterker liturgisch en minder sterk juridisch, in tegenstelling tot wat veel mensen van hem denken. De enige weg om in de hemel te komen is door Christus, dit geldt voor alle mensen in alle tijden. Alle andere volekn waren niet in staat om zonder onderscheid en bedrog God te aanbidden, daarom heeft nooit een godsdienst God behaagd omdat deze niet naar Christus wees.
Dit gold ook in het OT. Het volk heeft nooit op genade gehoopt buiten de Middelaar om. Dit blijkt door de lijn van het nageslacht van Abraham. Het nageslacht van Abraham komt telkens terug in de gebeden en psalmen van David. Ook zijn deze terug te vinden bij Jeremia. De Middelaar was nog niet geboren. Dat wisten alle oude vaderen van het OT.
Morgen lezen we Boek II.6.3 - II.7.1
Geen opmerkingen:
Een reactie posten