Voor gelovigen is de Wet niet meer een vloek maar een aansporing om goed te doen, als een soort persoonlijke trainer. De zedelijke wet is in die zin afgeschaft, maar blijft ook van gelding om ons te leren, vermanen, berispen en te verbeteren om ons tot alle goede werken te vormen en toe te rusten.
De vloek van de Wet was dat ze beval wat ze leerde, gelovigen zijn bevrijd van de eis van de Wet, waarin er geen vergeving is en alleen maar vergelding. Christus heeft die vloek gedragen. Je zou kunnen zeggen dat de Wet van een hysterisch krijsende bureaucraat die ook nog eens een keertje volledig gelijk heeft, naar een kalme en wijze basischoolleraar is geworden(hangt natuurlijk van je basisschool af, ik had best relaxte leraren).
De ceremoniële Wet is ook zijn haar gebruiken afgeschaft. Met de komst van Christus was er geen verhulling meer nodig, het voorhangsel is gescheurd. De ceremonieën in het OT waren volgens Calvijn niet zozeer gericht op de verzoening, als wel op de belijdenis van schuld. Ieder offer was een bekentenis dat de Israëliet verdiende te sterven, maar dit afkocht met een offerdier. Zo kan Paulus zeggen dat het handschrift dat tegen ons was(Kol. 2:13) op de ceremonieën sloeg en vernietigd was. II.7.17 lijkt me tegen het New Perspectives on Paul(https://en.wikipedia.org/wiki/New_Perspective_on_Paul) aan te schuren wat betreft onderwerpen, met name de scheiding dor de ceremoniën tussen Jood en heiden.
Nu door naar de verklaring van de Tien Geboden. Eerst herinnert Calvijn ons eraan waarom de Wet was gegeven. Eerst geeft God met de Wet aan hoe eerbied voor Hem eruit ziet. Vervolgens laat de Wet zien dat de mensen dit niet lukt. Buiten de Wet om heb je ook de wet in het hart van de heidenen, deze komt overeen met de stenen tafelen, maar de laatste verduidelijken de eerste.
Maandag lezen we Boek II.8.2 - II.8.7
Geen opmerkingen:
Een reactie posten