Calvijn gaat voor een behandeling van de tien Geboden in op een aantal aspecten van de Wet.
Allereerst is uit de Wet te leren dat God onze Schepper is en we Hem daarom moeten eren. We moeten niet onze eigen begeertes volgen. En omdat God gesteld is op gerechtigheid en recht, zou onze dienst aan God gerechtigheid en recht moeten zijn, of we dit nu kunnen of niet.
Als de mens dit beseft en ziet dat hij de straf verdient en de Wet niet kan vervullen wordt hij ootmoedig en nederig. Hij zal wel zijn toevlucht moetennemen tot Gods barmhartigheid.
De beloften en de dreigingen van de Wet zijn er ook om de mens liefde tot God en haat jegens de zonde te geven. Het vervullen van de Wet heeft positieve gevolgen voor dit leven. Desondanks laat God zien dat het vaak gaat om het leven na de dood.
De Wet is genoeg, desondanks mensen er vaak dingen bij verzinnen om gerechtigheid te verwerven.
De Wet gaat over innerlijke en uiterlijke zaken. Omdat God een geestelijke wetgever is, richt de Wet zich op ziel en lichaam. Bij aardse wetgeving gaat het niet zover om het innerlijk, maar over wat er naar buiten is gekomen. Dit leert de Wet van zichzelf en dit werd weer bevestigd door Jezus. Jezus blies de dikke laag stof van de Farizeeërs er vanaf.
Morgen lezen we Boek II.8.8 - II.8.14
Geen opmerkingen:
Een reactie posten